Verkiezingen op twee fronten
Er zijn meerdere manieren om politiek te bedrijven en oppositie te voeren. Een partij kan ervoor kiezen het zittende bewind af te schilderen als onverantwoorde idioten, die volstrekt verkeerde beslissingen nemen. In een wat gematigder vorm kan de oppositie het eigen programma tegenover dat van de zittende macht stellen. Je kunt verder je eigen 'verhaal' uitdragen ('getuigen'), zonder direct het doel om zelf te gaan regeren. Ten slotte kun je constructief opponeren, waarbij er wel kritiek is en alternatieven worden aangedragen, maar samenwerking denkbaar is. En dat in de wetenschap dat je na verkiezingen wellicht samen een kabinet moet vormen.
Bij politieke stelsels met twee blokken zien we de eerste twee genoemde vormen, al neemt een populistische toon sterk toe. Het meerderheidsstelsel in de VS en het Verenigd Koninkrijk zorgde er lange tijd voor dat er twee tegenover elkaar staande partijen waren, die elkaar afwisselden in regering en oppositie *). In het VK leidde de komst van de Liberal-Democrats en de groei van (Schotse) nationalisten wel tot verstoring van dat beeld. In de VS betekent de opkomst van Donald Trump dat de onder Obama toch al gepolariseerde verhoudingen nog meer worden verscherpt. De toon verhardt en het moddergooien neemt toe. Wat dat op langere termijn voor de mogelijkheden tot samenwerking in het parlement betekent, valt te bezien. De afgelopen acht jaar tekende zich impasse en politieke stilstand af.
In de jaren zestig van de vorige eeuw trachtten in ons land de linkse partijen (toen PvdA, D66 en PPR) en in zekere mate ook de VVD (die de PvdA al sinds 1959 als regeringspartner uitsloot) door polarisatie kiezers een duidelijke keuze voor te leggen. Dat leek dus in de richting van het Britse en Amerikaanse bestel te gaan. Het streven om daarmee kiezers uit het midden te lokken, mislukte echter. Links (eerst D66, daarna de PvdA) nam vervolgens afscheid van de polarisatiestrategie en in 1994 bleken VVD en PvdA bereid en in staat samen te gaan regeren.
Daarmee keerde de Nederlandse politiek terug naar een meer gepacificeerd bestel. Anders dan in de hoogtijdagen van de verzuiling waren vaste op geloof en ideologie gebaseerde verhoudingen geleidelijk verdwenen. Kiezers konden in hun stemgedrag daardoor alle kanten op gaan. En dat deden ze dan ook. Bovendien kwamen er nieuwe 'spelers' (LPF, PVV, SP, Partij voor de Dieren, 50PLUS).
Onder de kabinetten-Balkenende I, II en III trachtte de PvdA onder leiding van Wouter Bos wel een duidelijk alternatief te vormen voor centrumrechts. Maar samenwerking met de SP (en GroenLinks) kwam er niet. Voor de SP was de PvdA veeleer de gedoodverfde tegenstander en Jan Marijnissen verbood iedere vorm van toenadering, ook met GroenLinks. Die laatste partij koos er ten slotte (onder aanvoering van Femke Halsema en Jolande Sap) maar voor om samenwerking met liberalen te zoeken (maar zonder succes). Voor de PvdA zorgde de afwijzing door de SP en de wetenschap dat er om te regeren openingen naar CDA, D66 en desnoods de VVD moesten blijven, voor een zekere tweeslachtigheid bij de verkiezingsstrategie.
Onder Balkenende IV (CDA, PvdA, CU) kozen VVD en D66 volop voor de oppositie. Dat verzwakte per saldo echter het centrum en dat mondde in 2010 uit in een min of meer een parlementaire patstelling. De gedoogconstructie met de PVV was een noodgreep - die sommigen in VVD en CDA overigens niet onwenselijk vonden - die niet alleen strandde, maar tevens alle partijen daarna dwong om 'over hun schaduw' heen te springen. Alle partijen in het centrum (van SGP tot VVD) bleken toen te kunnen samenwerken. Daardoor bleven PVV en SP (en de kleinere Partij voor de Dieren en 50PLUS) als oppositie over. In 2012 zetten VVD en PvdA zich in de verkiezingsstrijd nog wel scherp tegenover elkaar af, maar dat bleek bij de formatie toch vooral een electorale truc te zijn geweest.
De vraag of de PVV in 2017 de grootste wordt, lijkt interessant maar is dat feitelijk niet. Die partij is te veel oppositiepartij van het kaliber 'Donald Trump', met extreem afwijkende opvattingen. Een compromis tussen 'grenzen dicht' en 'bereidheid tot bijdrage aan de opvang van vluchtelingen' of tussen 'opblazen van de EU' en 'voortgezette Europese samenwerking' is er niet. Het is verder zeer de vraag of de SP, na de stevige oppositie, bereid is om straks wel compromissen te sluiten. Door te gaan regeren zou de SP ook een beetje 'centrum' worden. De kans dat partijen van het midden bijvoorbeeld de privatisering van de zorg terugdraaien, is nihil.
Dat betekent dat de verkiezingsstrijd straks over twee hoofdzaken gaat: hoe worden de verhoudingen binnen het centrum en wat wordt de verhouding tussen flanken en partijen in het centrum? Zelfs nu de 'flanken' in de peilingen goed zijn voor circa 50 zetels, blijft de eerste vraag nog altijd interessanter dan de tweede.
*) zie over stelsels met twee blokken: J.Th.J. van den Berg, "Onvruchtbare polarisatie" (column 30 december 2011)