De noodzaak van linkse samenwerking
De Europese sociaaldemocratie staat er nogal treurig voor; dat geldt eigenlijk voor Links als geheel. In Nederland wordt het verlies van de PvdA niet langer gecompenseerd door winst van GroenLinks of de SP. Ook elders in Europa maakt Links het niet goed, ten dele omdat het zijn werknemersaanhang geheel of gedeeltelijk is kwijtgeraakt. Die verloren aanhang moet nu primair worden gezocht bij rechts-populistische partijen. Linkse partijen, in het bijzonder de sociaaldemocratie, worden overal in Europa gezien als ‘verrader’ van de belangen die zij werden geacht te behartigen.
Traditioneel is de sociaaldemocratische volkspartij een alliantie van de intellectuele middenklasse en de arbeidersklasse *). In veranderde omstandigheden heeft die alliantie zijn karakter lang weten te behouden, ook al nam de omvang van de oude industriële arbeidersklasse geleidelijk af en werd de intellectuele middenklasse juist steeds groter. De politieke productiviteit van de sociaaldemocratie heeft ook steeds gezeten in het onderhouden van deze alliantie.
Zij had daardoor drie samenhangende kwaliteiten: [1] het vermogen in nieuwe omstandigheden nieuwe ideeën voor organisatie van solidariteit te vinden; [2] steun en tegelijk macht te organiseren doordat werknemers in particuliere en collectieve sector zich bij haar thuis wisten; [3] sterke politieke ervaring en bestuurlijke competentie te rekruteren.
De politieke productiviteit heeft ten slotte steeds gezeten in een sterke ideële en organisatorische band van de partij met in het bijzonder de vakbeweging. Gegeven hun beider zelfstandige opdrachten ging dat dikwijls gepaard met wrijving, maar die bleek, als het erop aankwam, beide alert en ‘in elkaars buurt’ te houden.
De sociaaldemocratie is bezig dit karakter van alliantie te verliezen. Het intellectuele deel is de boventoon gaan voeren. Dat heeft onwillekeurig veel werknemers van haar vervreemd. De PvdA wordt (net als de Duitse SPD trouwens) omgeven door een kleinere groene partij waarin de middle class domineert (GroenLinks) en een grotere partij waarin het werknemerselement overheerst (SP). De vraag is of het om een onomkeerbare ontwikkeling gaat. Zou dat laatste zo zijn, dan zou de sociaaldemocratie nauwelijks meer toekomst hebben.
Dat zou niet alleen betreurenswaardig zijn voor de sociaaldemocratie zelf. Linkse intellectuelen neigen, aan zichzelf overgelaten, tot vruchteloze radicale utopieën dan wel tot fantasieloos pragmatisme en technocratie. Zoals Seymour Martin Lipset al eens schreef: een aan zichzelf overgelaten werknemersklasse neigt tot ‘working class authoritarianism’, op zijn best tot populisme, al dan niet van de rancuneuze soort. Onder die omstandigheden wordt polarisatie gestimuleerd, verbrokkelt de partijvorming en vergruist tegelijk de georganiseerde solidariteit.
Een vitaal maatschappelijk belang is dus gelegen in herstel van hun samengaan en hun wederzijdse beïnvloeding. Dat zou ook de verbroedering (voor zusters net zo belangrijk) van partij en vakbeweging sterk vergemakkelijken. Want zonder samenwerking tussen linkse partijen en vakbeweging dreigt de politieke machteloosheid.
In Nederland brengt dit met zich mee dat de Partij van de Arbeid haar heil zou moeten zoeken in consequente samenwerking met GroenLinks en SP, zodat althans dit geheel aan partijen weer de oude alliantie van intellectuele middenklasse en werknemersaanhang in ere kan herstellen en tegelijk de hechte band tussen Links en de vakbeweging. Zo’n over meer partijen gespreide alliantie zou ook veel energie moeten steken in versterking van de relaties met een diversiteit aan verwante maatschappelijke bewegingen en organisaties. Zodat het belang van gezamenlijke organisatie weer het accent krijgt dat het in de laatste decennia is kwijtgeraakt. ‘Coöperatie’ is immers een oud links ideaal.
Daarvoor is geen fusie nodig, die zou zelfs een verkeerd antwoord zijn. Het gaat er veeleer om, met respect voor elkaars kenmerken en opvattingen, de samenwerking aan te gaan waar dat maar enigszins kan: ‘Met drie netten vangt men allicht meer vis dan met één’, zoals de vooroorlogse christelijke politicus J.Th. de Visser ooit opmerkte. Wat wel nodig is om geloofwaardig te zijn: de keuze maken voor ofwel samen regeren ofwel samen de oppositie voeren. Dat was ook in 1972 de afspraak tussen de partijen die later de kern zouden vormen van het kabinet-Den Uyl. Zo kan tegelijk aan de linkerzijde alvast de fragmentatie bestreden worden die de Nederlandse democratie nationaal en lokaal bedreigt.
Dat zal geen gering karwei zijn – er zal wederzijds veel vergeving nodig zijn – maar dit ‘Project van Links’ is de moeite zeker waard.
Dit is de derde en laatste column in een serie van drie over de stand van Links in Europa.
*) Meer daarover in: Joop van den Berg, ‘De langzame ontworteling van de Nederlandse sociaaldemocratie’, in: F. Becker en G. Voerman (red.), Zeventig jaar Partij van de Arbeid, Amsterdam: Boom Uitgeverijen, 2016, 37 – 71.