Ministers te gast
"Ik moet den Minister doen opmerken dat in hetgeen hij zeide, allicht iets zou kunnen gevonden worden dat zeer kwetsend is voor een der leden der Kamer, zoodat ik Zijne Excellentie verzoek met meer gematigdheid te spreken."
Die bestraffende woorden sprak Tweede Kamervoorzitter Cremers in december 1886 tegen minister van Buitenlandse Zaken Van Karnebeek, toen die leek te suggereren dat een afgevaardigde bij amendering van de begroting aan vriendjespolitiek deed. De (waarschijnlijk) geschrokken minister zei zich er niet van bewust te zijn geweest dat wat hij gezegd had een Kamerlid had kunnen kwetsen.
Er is geen twijfel over dat ook bewindslieden zich hebben te houden aan de orderegels van de Kamers. In de artikelen 58 en 59 van het reglement van orde van de Tweede Kamer wordt nadrukkelijk over 'een spreker' gerept en het tweede lid van artikel 59 bepaalt sinds 1993*) dat een minister die beledigende uitdrukkingen gebruikt, de orde verstoort of de vertrouwelijkheid niet in acht neemt, dan wel aanspoort tot onwettige handelingen, door de Voorzitter wordt vermaand en de woorden moet terugnemen. Al in 1949 tikte overigens Eerste Kamervoorzitter Kranenburg minister Stikker op de vingers, toen die bij de behandeling van het wetsvoorstel over de naoorlogse grenscorrecties met Duitsland verwees naar het besprokene in een besloten Kamervergadering (Comité-Generaal). De Voorzitter wees hem er op dat wat daar was besproken absoluut niet te sprake mocht worden gebracht.
De tuchtregels zijn onder meer nodig, omdat ook bewindslieden parlementaire immuniteit genieten, zoals geregeld in artikel 71 van de Grondwet. Net als Kamerleden kunnen zij niet worden vervolgd voor wat zij hebben gezegd of schriftelijk hebben overgelegd in vergaderingen van de Staten-Generaal of van commissies. Als keerzijde van die bescherming heeft de Kamervoorzitter daarom mogelijkheden om alle sprekers die over de schreef gaan te vermanen en in het uiterste geval het woord te ontnemen.
Hoe ver die vermaningen mogen gaan, is de vraag. Ministers en staatssecretarissen zijn 'te gast' in de Kamers. Die moeten toch met enige egards worden bejegend, zou je denken. Er is echter veel voor te zeggen dat ook zij bestraffend kunnen worden toegesproken of op discretere wijze tot de orde worden geroepen als het gaat om algemene gedragingen. Dat Kamervoorzitter Khadija Arib de premier onlangs een standje gaf toen hij hoorbaar zich een onparlementaire kwalificatie veroorloofde, was terecht. De premier deed dat tijdens de inbreng van CDA-Tweede Kamerlid Raymond Knops in het debat over de affaire-Ebru Umar. Het woord ('gelul') kwam overigens niet in de Handelingen.
Of in januari 1962 de Voorzitter discreet ingreep na een incident met minister Luns, is niet bekend. Feit was echter dat Luns zelf in zijn antwoord aan de Kamer erkende een woordspeling op de naam van PSP-lid Henk Lankhorst achter de regeringstafel iets te luid te hebben 'herhaald'. Velen hadden 'lamstraal' gehoord, maar Luns zei 'Langkamp' te hebben gezegd. Hij sprak van een misverstand en stelde alleen iets herhaald te hebben wat hij had gehoord. Hij erkende dat het volstrekt onparlementair was en strijdig met fatsoensnormen als beledigende woordspelingen werden gebruikt. PvdA-Kamerleden ontkenden dat de schuld bij een ander lag en wreven de minister diens faux pas flink in. Lankhorst vond de woordspeling voor hemzelf niet pijnlijk, maar wel voor Luns.
Dat gold evenzeer voor minister Hoogervorst toen die in 2005 tijdens een betoog van PvdA-fractievoorzitter Bos zijn vinger in zijn keel leek te steken om aan te geven onpasselijk te worden van diens woorden. Hij bood daarvoor nog diezelfde dag publiekelijk zijn excuses aan en noemde het een stommiteit.
Over de vraag of de Voorzitter in die gevallen mag ingrijpen, bestaat geen twijfel. Anders ligt dat misschien als de gasten wordt gevraagd hun colbertje aan te trekken, zoals in 1993 minister Ritzen overkwam en in 2002 minister De Geus. In het laatstgenoemde geval deed fungerend Voorzitter Erica Tersptra dat overigens discreet. Een minister in hemdsmouwen vond zij geen gezicht en daar zit wel wat in.
Iedereen in openbare parlementaire vergaderingen (plenair en commissoriaal) moet zich ervan bewust zijn dat de waardigheid dient te worden gehandhaafd. Dat geldt ook voor gasten. Uit de sporadische keren dat dit niet gebeurde, blijkt dat die gasten zich daarvan terdege bewust zijn. Je kunt anderzijds ook stellen dat het 'soms' net mensen zijn (en hopelijk wordt die 'knipoog' niet als belediging opgevat).
*) Door aanneming van een amendement-Wiebenga c.s. bij herziening van het reglement