Achtergrond: verwerping van initiatiefvoorstellen door de Senaat
DEN HAAG (PDC) - De verwerping in de Eerste Kamer vandaag van het initiatiefwetsvoorstel van PvdA, CDA en ChristenUnie over de opheffing van de strafrechtelijke immuniteit van overheidsinstellingen is enerzijds opmerkelijk, omdat de 'eigen' CDA-fractie tegenstemde, maar past anderzijds wel in een algemeen beeld.
Op het totaal van de wetgeving nemen initiatiefwetsvoorstellen nog altijd een relatief bescheiden plek in, al is er duidelijk sprake van een toegenomen gebruik van het recht van initiatief. Verwerping van initiatiefvoorstel komt daarbij wel vaker voor dan verwerping van 'regerings'-wetsvoorstellen. Die laatste worden vrijwel nooit verworpen; in de Tweede Kamer nog minder vaak dan in de Eerste Kamer.
Sinds 1972 zijn er twaalf initiatiefvoorstellen door de Senaat verworpen (op een totaal van 132 sinds 1968). Recent ging het onder meer om het verbod op ritueel slachten, om het verminderen van het aantal raadsleden en om vrijstelling van parkeerbelasting voor gehandicapten. In het verleden waren de verwerping van het abortusvoorstel van VVD en PvdA in 1976 en dat van een voorstel om deeltijdarbeid van Paul Rosenmöller in 1997 de meest spraakmakende.
In 1976 had de meerderheid van de VVD-fractie in de Senaat een andere opvatting dan die in de Tweede Kamer. In 1997 waren de politieke verhoudingen in beide Kamers domweg anders. De recente verwerping van het initiatiefvoorstel-Heijnen over het aantal raadsleden sneuvelde mede door toedoen van zijn eigen partij.
Voor politiek-gevoelige initiatiefvoorstellen geldt dat meestal slechts één van de regeringsfracties steun geeft, waarbij de geestverwante Eerste Kamerfractie soms een andere lijn kiest. Belangrijke reden is verder dat de drempel om tegen te stemmen vanwege wetstechnische of formele bezwaren bij initiatiefvoorstellen lager ligt dan bij regeringsvoorstellen. Initiatiefnemers hebben geen mogelijkheid om politieke druk uit te oefenen.