Een simpele vraag, een lastig antwoord

24 oktober 2014, column Bert van den Braak

In de aanloop van de Statenverkiezingen van 2011 noemde premier Rutte de wijze waarop de Eerste Kamer wordt gekozen 'bizar'. Dat was evenwel geen reden voor zijn toenmalige kabinet, noch voor het in 2012 aangetreden kabinet van VVD en PvdA om daaraan iets te veranderen. Het onderwerp 'staatkundige vernieuwing' zat in de ijskast en bleef daar in.

Het kabinet-Rutte II en verantwoordelijk minister Plasterk zetten in op decentralisatie en op versterking van het middenbestuur door vorming van een provincie 'Zuiderzee' (Noord-Holland, Flevoland en Utrecht). Dat dit indirect ook gevolgen zou hebben voor de verkiezing van de Eerste Kamer bleef geheel buiten beschouwing. De samenvoeging van drie provincies zou per saldo immers tot vermindering van het aantal Statenleden hebben geleid, waardoor het electoraat voor de Eerste Kamer (de Statenleden) nog kleiner zou worden dan het nu al is. Nog 'bizarder' dus. Het 'landsdeel-plan' ging echter van de baan.

Het aanvankelijk wat lichtzinnige optimisme dat de Eerste Kamer in meerderheid wel steun zou geven aan kabinetsplannen, verdween spoedig. Er bleken onderhandelingen nodig met 'meest geliefde' oppositiefracties in de Tweede Kamer om daar het politieke draagvlak te vergroten. Dat maakte ook in de Eerste Kamer kans op een meerderheid reëel, uitgaande van de 'wetmatigheid' dat verwante fracties in beide Kamers als regel een zelfde stemgedrag vertonen. Dát moest worden onderhandeld, was omdat bij de formatie geen kabinet was gevormd dat kon rekenen op een meerderheid in de Staten-Generaal. Er kon hoogstens worden gesproken van een kabinet dat vruchtbaar kon samenwerken met de beide Kamers. De verhoudingen in de Eerste Kamer dwongen het kabinet feitelijk tot die onderhandelingen.

Bij de VVD is daarom nu toch de vraag opgekomen: bij wie ligt eigenlijk het politieke primaat? Want die simpele vraag is alles overheersend bij de discussies over de positie van de Eerste Kamer. Door het absolute vetorecht kan de Eerste Kamer alle wetsvoorstellen van een kabinet blokkeren. Dat dit niet de bedoeling is moge een veel gehoorde opvatting zijn, maar zeker van oppositiefracties kan uiteraard moeilijk worden verlangd dat zij vóór kabinetsvoorstellen stemmen, waar ze eigenlijk tegen zijn. Wie vindt dat de Tweede Kamer het laatste woord moet hebben over wetsvoorstellen en de rol van de Eerste Kamer wil beperken tot een oordeel over de 'kwaliteit', zal de regels moeten veranderen. Een objectief criterium voor wat als 'kwaliteitsoordeel' en wat een 'politiek oordeel' moet worden beschouwd, bestaat immers niet.

De aangekondigde staatscommissie moet zich nu over dit vraagstuk gaan buigen. Eerst zal de probleemstelling door de fractievoorzitters uit beide Kamers in kaart worden gebracht. Als tip wijs ik hen graag op de informatie die nu al is te vinden op www.denederlandsegrondwet.nl. Daar zijn zowel de problematiek als mogelijke oplossingen beschreven. Dat daarmee een gemakkelijke oplossing is te vinden, is helaas niet zo.

In het verleden is enkele keren invoering van een terugzendrecht als oplossing genoemd. Omdat er steeds verschil van mening bleef over wie uiteindelijk het laatste woord moet hebben (Eerste of Tweede Kamer), was daarvoor nooit een vereiste grondwettelijke meerderheid te vinden. Het vetorecht van de Eerste Kamer zorgt er echter voor dat die Kamer een politiek drukmiddel heeft. Door ermee te dreigen, kunnen concessies en toezeggingen van het kabinet worden afgedwongen. Ontneming van het vetorecht, ontneemt de Senaat ook dat drukmiddel. Andere middelen van geschilbeslechting zijn evenwel denkbaar, maar ook dan moet de vraag worden beantwoord wie het laatste woord krijgt als een compromis niet mogelijk blijkt.

Als partijen in meerderheid vinden dat er iets moet te veranderen, moeten zij allereerst af van hun absolute positie (bijvoorbeeld 'niets veranderen' of 'afschaffen'). Als daartoe geen bereidheid is, is de gehele exercitie zinloos. Misschien biedt echter het constructieve voorstel dat in 2011 vanuit het Montesquieu Instituut werd gedaan een mogelijkheid om tot een compromis te komen tussen 'vetorecht' en 'terugzendrecht'. De auteur daarvan is graag bereid om met de komende Staatscommissie daar verder over na te denken.



Andere recente columns