Welke plek in de Europese carrousel?
Niet alleen wordt in de komende maand een nieuw Europees Parlement gekozen. Ook een aantal bepalende functies in de Europese Unie wisselt van persoon. Zo eindigt het mandaat van de voorzitter van de Europese Raad van regeringsleiders, Herman Van Rompuy. Voorts moet er in plaats van de Portugees José Manuel Barroso een nieuwe voorzitter van de Europese Commissie komen. Het Parlement zal zelf een nieuwe voorzitter moeten kiezen. In plaats van de Britse barones Catherine Ashton zal er mogelijk een nieuwe buitenlandcoördinator moeten worden aangewezen.
Onduidelijk is wat er met het voorzitterschap van de Eurogroep gaat gebeuren. Nu is dat een nevenfunctie voor een van de ministers van Financiën, op dit moment Jeroen Dijsselbloem. Maar, vooral de Fransen willen een onafhankelijke full time voorzitter. Daar is lang geen steun voor geweest, maar de Duitse regering heeft intussen besloten de Fransen te steunen. Het is daarom waarschijnlijk dat het vanaf het late najaar om een vaste functie zal gaan.
Ten slotte zal iedere lidstaat een eigen lid van de Europese Commissie moeten aanwijzen, die dan wel de goedkeuring moet krijgen van het Europese Parlement. Van groot belang is welke portefeuille in de wacht kan worden gesleept.
Het gaat, kortom, om een hele carrousel aan functies die van onze regering precies en inventief opereren vergt.
Voor zover valt na te gaan heeft het Nederlandse kabinet zich niet gemeld voor het voorzitterschap van de Europese Raad. De ervaringen van en met Jan-Peter Balkenende stimuleren de huidige kabinetsleiding blijkbaar niet om weer een poging te wagen. Daar is iets voor te zeggen: het afbreukrisico van zo’n kandidatuur is erg groot. Iemand uit de hoge hoed toveren van buiten het kabinet ligt al evenmin voor de hand. Wie zou dat moeten zijn?
Hetzelfde geldt voor de Europese Commissie. Het kabinet heeft zich verbonden loyaal mee te werken aan een procedure waarbij de Europese ‘lijsttrekker’ die als winnaar uit de verkiezingen komt, het voorzitterschap van de Europese Commissie zal verwerven. Zo gaat de strijd tussen Martin Schulz (sociaaldemocraat), Jean Claude Juncker (christendemocraat) en Guy Verhofstadt (liberaal). Daarmee wordt de verkiezing van het parlement medebeslissend voor de samenstelling van de Commissie, zoals het premierschap in de meeste Europese staten toekomt aan de winnaar van de parlementaire verkiezingen.
Nu is die ‘automatische’ aanwijzing nog geen gelopen race, omdat de Britten van zo’n ‘parlementair afgedwongen’ Commissievoorzitter nog steeds niets willen weten. Het staat niet vast dat zij het onderspit zullen delven. In hun voordeel speelt dat alle drie kandidaten afkomstig zijn uit Noord-Europa, dat wordt geïdentificeerd met de harde europolitiek van de laatste vier jaren. Het zijn bovendien alle drie geheide federalisten.
Het buitenlandcoördinatorschap is voor Nederland niet uitgesloten en het wint ook aan belang. Catherine Ashton is er in geslaagd veel meer van de functie te maken dan vooraf werd verwacht. Uitgesloten is evenmin het voorzitterschap van de eurogroep, al zullen de zuidelijke lidstaten niet echt op een ‘noorderling’ à la Dijsselbloem zitten te wachten. Alles wijst er overigens op dat hij in die functie veel gezag heeft weten te verwerven.
Vraag is: wat te doen? Voorop gaat de vraag, of de functie die wordt verworven door een zittend minister moet worden nagestreefd. Alles wijst erop dat Dijsselbloem wil opgaan voor een mogelijk vast voorzitterschap van de eurogroep en dat Frans Timmermans het liefst de functie van Ashton zou willen overnemen. Wat ook vaststaat, is dat het kabinet de voorkeur geeft aan een lid van de Partij van de Arbeid. Sinds het weinig succesvolle commissariaat (1977–1982) van Henk Vredeling is er geen sociaaldemocraat meer ‘naar Europa gestuurd’.
Toch is het de vraag of een der zittende ministers, nog geen twee jaar na aantreden van deze coalitie, zijn ambt al in de steek mag laten voor een ambt in Europa. De ambities mogen begrijpelijk zijn, het najagen ervan door zittende ministers moet als bijna onbehoorlijk worden aangemerkt, tenzij uiterste noodzaak daartoe zou dwingen. Veel beter zou het zijn om het eurogroepsvoorzitterschap af te staan, onder het beding dat daarvoor een zwaar commissariaat aan Nederland wordt gegund, zoals ‘begrotingstoezicht’, ‘internationale handel’ of ‘concurrentie’.
Ook daarvoor is een meer dan middelmatige kandidaat denkbaar, in de persoon van Ad Melkert. Hij mag geen tot de verbeelding sprekende politieke partijleider zijn gebleken; een buitengewoon competent (internationaal) bestuurder is hij onmiskenbaar.