Instabiele jaren
Onder de stellingen die ik in 1983 moest leveren bij mijn proefschrift bevond zich ook deze: ‘Fungeerde van 1945 tot 1967 de kabinetscrisis in Nederland als voortzetting van regering met andere middelen, sedertdien moet regeren worden beschouwd als voortzetting van de kabinetscrisis met andere middelen’. De stelling beoogde ietwat ironisch duidelijk te maken dat de betekenis van kabinetscrises en verkiezingen sedert de jaren zestig sterk is veranderd.
Tot dan gold het als een teken van stabiliteit dat het bestel zich een crisis kon veroorloven waarin partijen de tijd namen om de boel een beetje op te schudden om daarna weer verder te regeren. Kabinetscrisis betekende immers niet per definitie de gang naar de kiezer. Er kon worden ‘gelijmd’ of er kon worden omgekeken naar een andere coalitie, maar er kon ook worden gekozen voor verkiezingen. Winst en verlies beperkten zich tot een paar zetels per partij. De meeste kabinetten haalden de eindstreep daarom niet, dan wel bij de gratie van een tussentijdse crisis die leidde tot herstel van de coalitie. Dat een kabinet minder dan vier jaar leefde, was geen reden voor onrust.
Sedert de jaren zestig veranderde er een aantal dingen. De gedachte ontstond, na de Nacht van Schmelzer (1966) dat coalitiewisselingen niet aanvaardbaar waren zonder voorafgaande verkiezingen. Dat legde een zekere druk op coalitiepartners om het vooral niet zover te laten komen en zodoende verkiezingen te vermijden. Die verkiezingen zelf leidden vanaf toen immers tot veel groter wisselingen in zetels tussen partijen, wat het verlangen ernaar niet bevorderde. Regeren werd een soort permanente inspanning ter voorkoming van verkiezingen. Als vanaf 1966 een kabinet het desondanks minder dan vier jaar redde, werd dat een sterk teken van opkomende politieke instabiliteit.
De turbulentie onder de kiezers is sedert de jaren zestig alleen maar toegenomen, zozeer dat vanaf 1994 Nederland doorgaat voor ‘recordhouder turbulentie’ in Europa. Het is Italië gepasseerd in het aantal verkiezingen met de omvangrijkste zetelwisselingen. Denk aan 1994, 2002 en 2010 als de sterkste voorbeelden. Toch betekende dit niet aanstonds instabiliteit in de coalitievorming. Eerder het tegendeel: het eerste naoorlogse kabinet dat de vier jaar zonder crisis volmaakte was van na 1966, het kabinet-De Jong (1967–1971). Sindsdien werd een kabinet dat het einde haalde een betrekkelijk normaal verschijnsel.
Toch is er wel een opvallende golfbeweging waar te nemen. In de tien jaren tussen 1971 en 1982 kende ons land in elf jaar tijd vijf kabinetten, maar in de twintig jaar tussen 1982 en 2002 bleef het aantal kabinetten eveneens tot vijf beperkt. Sinds 2002 is de onrust weer teruggekeerd: in de afgelopen tien jaar hebben wij weer met vijf kabinetten te maken gehad, een gemiddelde van twee jaar per kabinet. Dat moet onvermijdelijk worden gezien als een teken van sterk toegenomen politieke instabiliteit. Een coalitie heeft immers niets meer te vrezen dan verkiezingen. Deze verkiezingen leiden sinds 1994 consequent tot enorme verschuivingen. Niettemin zien coalities geen kans meer, zoals vóór 2002 de volle vier jaar aan het roer te blijven.
Ten dele heeft dat te maken met de opkomst, vooral sedert 2002, van succesvolle populistische partijen, zoals de Lijst Pim Fortuyn – waarmee de instabiliteit begon – en daarna de SP (vooral in 2006) en de partij van Wilders, die in 2010 tot gedoger van de nieuwe coalitie werd aangewezen. Ook voor wie geen principieel probleem met populisten heeft, is het van belang te beseffen dat zulke partijen of politieke entrepreneurs, door hun voortdurende oriëntatie op de humeuren in eigen aanhang, nauwelijks betrouwbare coalitiepartners kunnen zijn. Het gaat ze ook meer om politieke expressie dan om het streven naar concrete resultaten van beleid.
En dus gaan wij op 12 september, slechts twee jaar na de vorige verkiezingen, opnieuw naar de stembus, in de wetenschap dat er wederom sterke wijzigingen zullen plaatsvinden en in het bange vermoeden dat de in 2010 tot stand gekomen fragmentatie (geen partij meer ruim boven de dertig zetels) zich versterkt zal voortzetten. Wat de vorming van een stabiele nieuwe coalitie weer onevenredig moeilijk zal maken. De politieke instabiliteit van Nederland begint de trekken te krijgen van een vicieuze cirkel.