Blijven proberen
Onlangs bracht een commissie ad hoc van deskundigen uit de Partij van de Arbeid een advies uit over mogelijke actualisering van het koningschap in Nederland. Over belangstelling daarvoor had de commissie, die ik mocht voorzitten, niet te klagen. Dat er door deze en gene kritisch op zou worden gereageerd viel te verwachten en is, gelet op de aard van de kritiek, ook goed te begrijpen. Voor de commissie was het in elk geval prettig te weten dat zij haar werk niet voor niets had gedaan en dat zowel het partijbestuur, de eigenlijke opdrachtgever, als de fractie in de Tweede Kamer met het advies hebben ingestemd.
Paradoxaal was, dat voor zover uit de partijgelederen kritiek kwam, deze niet voortkwam uit teleurstelling over een te weinig aan republikeinse voorkeur, maar eerder over een te veel daarvan. Op de website van de PvdA waren reacties vooral geneigd bozig te beweren dat die parlementariërs het niet moesten wagen met hun (vuile) vingers aan het koningschap te komen. De liefde voor parlement en politici hield, zachtjes gezegd, niet over. Nu plegen reacties op het internet zelden van de meest constructieve geesten te komen, maar dit was wel iets om over na te denken. Het bevestigde de opmerking van de commissie in haar advies, dat andere democratische problemen op dit moment heel wat urgenter zijn dan het koningschap.
Het bevestigde overigens ook een van de belangrijkste conclusies van het advies, namelijk dat de kabinetsformatie uit handen van de Koning moet worden gehaald en moet worden geleid vanuit de Tweede Kamer. Zoals de commissie laat weten: dat heeft niets van doen met kritiek op de koningin (of vrees voor de nieuwe koning, straks) maar alles met de overtuiging, dat een kabinet niet slechts het product moet zijn van een parlementaire meerderheid, wat nu al het geval is. Het dient ook uit het parlement voort te komen, dat zelf leiding dient te geven aan de kabinetsvorming. Dat geldt trouwens niet alleen voor de formatie van een kabinet na de verkiezingen, maar ook voor de oplossing van een kabinetscrisis tussentijds. Als in de meeste beschaafde landen om ons heen het parlement zelf in staat is een regering te vormen, dan moet dat in Nederland, met al zijn hoge democratische pretenties, toch ook kunnen.
De kritiek daarop luidt: dat is niets nieuws, dat kan al heel lang, maar het gebeurt niet. Nu was dat ook tot de leden van de commissie doorgedrongen. Zij beoogde niet zozeer iets nieuws voor te stellen, maar de Tweede Kamer te herinneren aan haar mogelijkheden en haar plichten. Dat er vanaf 1971 tot nu toe nooit iets terecht is gekomen van de benoeming van een formateur en dus kandidaat-premier door de Tweede Kamer, was ook de commissie niet ontgaan. Dat leek haar geen reden het niet opnieuw te proberen.
Zeker, de Tweede Kamer kan zich erbij neerleggen, dat het toch nooit wat wordt en zichzelf weer overgeven aan wat Hans Hillen, huidig minister van Defensie, treffend het ‘hangende pootjesscenario’ heeft genoemd. En dus maar weer het initiatief aan de koningin laten. Men kan zich ook ervan bewust maken dat het na meer dan anderhalve eeuw parlementair stelsel in ons land beschamend is als de Kamer zich nog steeds achter de brede koningsmantel moet verschuilen en Majesteit moet vragen alsteblieft te zorgen voor informateurs en een formateur.
Natuurlijk waren wij in onze commissie vertrouwd met alle politicologische en historische analyse van kabinetsformaties. Die maken het verleidelijk alles maar te laten zoals het nu is. Er is echter meer dan deskundige analyse en beschrijving van de status quo. Ook deskundigen hebben, als oprechte staatsburgers, morele standaarden en verwachtingen. En dus hebben wij er sterk op aangedrongen dat de Kamer haar plicht uitoefent en doet wat zij in en democratie behoort te doen: na verkiezingen en na crisis zorgen voor een nieuw kabinet en dat niet halfhartig overlaten aan de koningin.
Zeker, dat kan al heel lang en het is dus helemaal geen nieuw idee. Nieuw zou slechts zijn, als het nu eindelijk eens wordt uitgevoerd.