Een nieuwe motie-Deckers
‘De Kamer,
overwegende dat de Kabinetsformatie niet heeft geleid tot het optreden van een Kabinet dat de nodige waarborgen biedt voor een deugdelijke behartiging van ’s Lands belang in gemeen overleg met de Staten-Generaal,
keurt het optreden van dit Kabinet af
en gaat over tot de orde van de dag.’
Dit is de tekst van de motie-Deckers, genoemd naar L.N. Deckers, fractievoorzitter van de RK Staatspartij, en in de Tweede Kamer ingediend op 27 juli 1939. Ze werd op diezelfde dag aangenomen met 55 tegen 27 stemmen. (De Tweede Kamer telde destijds nog honderd leden.)
Met deze motie van wantrouwen, aangenomen twee dagen nadat het kabinet zich in de Kamer had gepresenteerd met een regeringsverklaring, werd het vijfde kabinet-Colijn per kerende post teruggestuurd naar de koningin. Colijn had op sterke aandrang van koningin Wilhelmina een minderheidskabinet gevormd van vertegenwoordigers van de protestantse partijen en vier liberalen, meer dan er op dat moment in de Tweede Kamer zaten. Tezamen genomen werd het kabinet in de Kamer gesteund door 29 van de honderd leden.
De katholieken waren erbuiten gehouden; die waren Colijn langzaamaan te moeilijk geworden. Omgekeerd hadden de katholieken ruimschoots genoeg van de hun veel te liberale en autoritaire Colijn. Wilhelmina had echter geoordeeld dat het land, in reëel oorlogsgevaar verkerend, niet zonder Colijn kon. Vandaar dat ook wel werd gesproken van het ’kabinet-Wilhelmina’.
De fracties van de RK Staatspartij, de sociaaldemocratische SDAP en de vrijzinnig-democraten vonden dat niet voldoende was geprobeerd om een kabinet te formeren met een normale meerderheid. Een kabinet dat zozeer de parlementaire verhoudingen negeerde vonden zij niet aanvaardbaar. Ze vonden daarom dat Colijn zich inconstitutioneel had opgesteld. De motie-Deckers was een blamage voor Colijn maar indirect ook voor de koningin, die de parlementaire verhoudingen even niet voor ogen had gehouden.
Sindsdien is in de Nederlandse politiek een allergie te bespeuren voor het minderheidskabinet. Want het kabinet-Rutte-Verhagen lijkt wel veel op een minderheidskabinet, maar in wezen is het een meerderheidskabinet, omdat het voor de kern van zijn beleid steun vindt bij een meerderheid in de Tweede Kamer. Niet voor niets is er in de fractie van het CDA zo hard getrokken aan twee leden die niet van plan waren het nieuwe kabinet te ondersteunen, totdat zij zich door het CDA-congres lieten overtuigen.
Een eigenaardigheid van ons grondwettelijk bestel is dat formeel de Tweede Kamer – en a fortiori de Eerste Kamer – doet alsof de regering ons van ’s Koningswege geschonken wordt. Een kabinet vraagt niet om het vertrouwen van de Kamer maar het mag dat veronderstellen, totdat de Kamer haar vertrouwen expliciet opzegt. Normaal gebeurt dat niet op de eerste dag van verschijning voor het parlement, behalve in het geval van 1939. Wij kennen, met andere woorden, niet de ‘investituur’ van een kabinet, zoals dat wel het geval is in België en de meeste andere Europese staten. Daar bestaat een kabinet pas, nadat het parlement zijn vertrouwen daarin heeft uitgesproken.
Indien een fractie in de Tweede Kamer wil testen of het kabinet kan steunen op het vertrouwen van een meerderheid, is zij gedwongen een motie van wantrouwen in te dienen naar het model van de motie-Deckers. Dat wordt al gauw gezien als een daad van parlementaire agressie. Toch zou de Tweede Kamer zich, gelet op de formatiegeschiedenis van het nu aan te treden kabinet, moeten afvragen of dit het enig mogelijke kabinet met een stabiele parlementaire basis is, ook in de Eerste Kamer, en of een meerderheidskabinet dat zich niet toevallig ‘minderheidskabinet’ noemt maar het niet is, constitutioneel wel helemaal in de haak is.
Er zou dus iets voor te zeggen zijn ook in Nederland geen kabinet op te laten treden zonder een vertrouwensvotum van de Tweede Kamer. Dan zou ook de Eerste Kamer weten waaraan zij toe is: dat de vertrouwensvraag in de Tweede Kamer wordt beantwoord en nergens anders. In afwachting daarvan kan alleen een (onaangenaam) wantrouwensvotum als substituut dienen. Dat zouden de fracties van de aanstaande oppositie dan ook moeten overwegen.