Premier weg, kabinet weg

25 september 2009, column J.Th.J. van den Berg

Rond het Binnenhof heerst het hardnekkige gerucht dat premier Balkenende hoog scoort als kandidaat voor het (semi-permanente) presidentschap van de Europese Raad, het college van regeringsleiders in de EU. Dit, aangenomen dat de Ieren bij hun referendum alsnog het Verdrag van Lissabon zullen aanvaarden en de presidenten van Polen en Tsjechië hun obstructie zullen beëindigen. In Brussel zijn soortgelijke geruchten te horen, maar die zijn veel tegenstrijdiger van aard.

De vraag is overigens wat het ontslag van de minister-president zou betekenen voor het voortbestaan van het kabinet. D66'er Pechtold concludeerde tijdens de Algemene Politieke Beschouwingen in de Tweede Kamer al, dat vervanging van de minister-president niet zou kunnen plaatsvinden zonder Kamerontbinding en dus verkiezingen voor de Tweede Kamer. De commentator van Trouw, Hans Goslinga, onderschreef dit standpunt in zijn krant ( Trouw, 19 september, p.28). Die conclusie gaat staatsrechtelijk te ver, maar dat er meer moet gebeuren dan de ene christendemocraat in het ambt vervangen door de andere staat vast.

Als de minister-president ontslag vraagt - daarmee de formateur die verantwoordelijk is voor totstandkoming en karakter van de coalitie - geldt al sedert 1861, dat zijn collegae niet kunnen aanblijven alsof het een enkelvoudige ministerscrisis betreft. Als de formateur, tevens premier, ontslag neemt, blijft zijn collegae niets anders over dan hun portefeuilles ter beschikking te stellen.

Aldus stellen zij de (staatsrechtelijke) Koning in staat na te gaan of de politieke coalitie bereid is in (op de premier na) ongewijzigde samenstelling haar bestaan voort te zetten. Daartoe zal de Koning zijn vaste adviseurs raadplegen: de vicepresident van de Raad van State, en de beide Kamervoorzitters. Bij de geringste onzekerheid zal hij ook de voorzitters van alle fracties in de Tweede Kamer voor gesprek uitnodigen.

De Koning kan volstaan met raadpleging van de fractievoorzitters van de coalitiepartijen, als hij er zeker van kan zijn dat nog immer van een gedisciplineerde meerderheid voor beleid en personele samenstelling van de coalitie sprake is. In dat geval kan de Koning een formateur benoemen en hem of haar vragen te bevorderen dat de ministers hun portefeuilles weer opnemen, onder leiding van de formateur als nieuwe minister-president.

Bij twijfel over steun aan voortzetting van de coalitie doet de Koning er wijs aan een informateur te laten nagaan hoe de verhoudingen in de Tweede Kamer liggen. Als de twijfel alsnog overbodig is gebleken, kan de coalitie weer aantreden onder een nieuwe premier.

De informateur kan echter ook tot de conclusie komen, dat de bestaande coalitie niet meer is te handhaven. Blijkbaar neemt dan niet alleen D66 maar ook Nederlands terecht meest gerespecteerde commentator, Hans Goslinga aan, dat dan nieuwe verkiezingen geboden zijn. Dat is echter onjuist. Noch geschreven noch ongeschreven staatsrecht schrijft verkiezingen voor alvorens een nieuwe coalitie kan worden gevormd. Sinds de jaren zestig van de vorige eeuw is dat weliswaar vaste gewoonte geworden - noem het: een politieke conventie - maar geen ongeschreven recht.

Wat wel rechtsnorm is geworden is, dat noch de Koning alleen, laat staan één politieke partij, de premier naar believen kan vervangen. Daar heeft Goslinga wel gelijk in. Hij wijst bij wijze van precedent op de onverhoedse vervanging in 1866 door koning Willem III van minister van Koloniën Mijer, die waarschijnlijk ook formateur was geweest. Deze werd plotseling tot gouverneur-generaal benoemd van Nederlands-Indië. De Kamer veroordeelde die handelwijze door aanneming van de motie-Keuchenius.

Willem III pleegde echter recidive. In 1860 had hij F.A. van Hall, formateur van een kabinet, voor één jaar benoemd tot 'president-minister', wat toen heel ongebruikelijk was. Toen het een jaar later tot de afgesproken herbenoeming moest komen, weigerden Van Halls collegae elke medewerking. Waarop Van Hall aftrad. De andere ministers regeerden echter vrolijk verder; zij zeiden het verschijnsel premier niet te erkennen. Tijdens een interpellatie van Tweede Kamerlid Betz werd daar ernstig bezwaar tegen aangetekend. De Kamer was het erover eens dat een kabinet dat zijn formateur is kwijtgeraakt, en daarmee de politieke leidinggevende, niet doodleuk kan aanblijven.

Als de minister-president verdwijnt, houdt ook het kabinet op te bestaan. Het kan onder nieuwe leiding opnieuw aantreden, maar niet dan nadat de Koning daartoe een formateur heeft benoemd. Dat zal de Koning niet doen zonder zorgvuldige raadpleging van zijn vaste adviseurs en van de Tweede Kamer.



Andere recente columns