Een zelfbewuste Kamer

20 februari 2009, column Bert van den Braak

De Eerste Kamer lijkt zich de laatste tijd steeds meer te manifesteren. Dat beeld is recentelijk versterkt door de rol die de Kamer speelde bij het Irak-onderzoek. Het toegenomen zelfbewustzijn van de Senaat en haar leden was echter al langer zichtbaar. Het blijkt bijvoorbeeld uit de rol die de Eerste Kamer al enige tijd speelt op het gebied van Europese regelgeving, maar ook uit haar wetgevende activiteiten. Daarbij weet de Eerste Kamer geregeld door een gezamelijk standpunt toezeggingen aan het kabinet te ontlokken, die de Tweede Kamer eerder niet wist te bereiken.

Recentelijk vond een belangrijk debat plaats in de Eerste Kamer over haar eigen kiesstelsel. De discussie daarover brak na de Eerste Kamerverkiezingen van 2007 los. Lijstverbindingen, een lage voorkeursdrempel en ongelijktijdige verkiezingen maakten dat de Eerste Kamerverkiezingen in een kwade reuk kwamen te staan. In Trouw werd gerept over spookverkiezingen, kongsi's en monsterverbonden en NRC Handelsblad hekelde de rekenarij rond de verkiezingen. Ook politici zelf, onder wie VVD-fractievoorzitter in de Senaat Rosenthal, sloten zich bij die kritiek aan.

Nu was er ook echt wel iets aan de hand. In 2007 wisten D66 en SGP door het sluiten van strategische lijstverbindingen een extra zetel binnen te halen. Vooral het moment waarop lijstverbindingen worden gesloten, roept vragen op. Zouden kiezers niet vóór de Statenverkiezingen al moeten weten dat partij X zich bij de Eerste Kamerverkiezingen zal verbinden met partij Y, zo luidde een terechte vraag.

Een relatief lage voorkeursdrempel heeft ertoe geleid dat het aantal leden dat via voorkeurstemmen tot Eerste Kamerlid wordt gekozen sterk is toegenomen (in 2007 werd 14 procent met voorkeurstem gekozen, terwijl dat in de Tweede Kamer slechts 1 procent is). Het lagere aantal Statenleden maakt het inmiddels bovendien wel erg gemakkelijk om een voorkeursactie te organiseren. In de Staten van Zuid-Holland zijn slechts twee voorkeurstemmen nodig om te worden gekozen.

In 2007 werd een zittend Statenlid van de SP (die bovendien fractievoorzitter was) vooral dankzij zijn eigen fractiegenoten tot Eerste Kamerlid gekozen. Tegen de zin van zijn partij wilde hij daarna niet afzien van de zetel om daarmee een door de partij hoger op de lijst geplaatste kandidaat voor te laten gaan. Moest hier niet het democratische besluit van een partij voorkeur hebben boven de afwijkende stem van een handjevol Statenleden, zo vroegen velen zich af.

Eerder was al eens gebleken dat het niet gelijktijdig plaatsvinden van de Eerste Kamerverkiezingen in de diverse Statencolleges ongewenst is. Het is voorgekomen dat de uitslag van de verkiezing in provincie A tot gewijzigd stemgedrag in de Staten van provincie B leidde.

Staatssecretaris Bijleveld kwam met een brief over deze problematiek, maar ging feitelijk niet in op de onderliggende kritische geluiden over de verkiezingen. Zij beperkte zich tot een uiteenzetting van de technische voors en tegens van aanpassing van het kiesstelsel. Zo wees zij er bijvoorbeeld op dat ook bij een voorkeursdrempel van 100% nog altijd een klein aantal Statenleden de lijstvolgorde kunnen doorbreken.

De behandeling van de brief vond, zoals gezegd, kortgeleden in de Eerste Kamer plaats en eindigde in (vrijwel unanieme) aanneming van drie moties. Die moties vroegen beperking van de mogelijkheid om met voorkeurstem tot senator te worden gekozen, bekendmaking van lijstverbindingen bij de Senaatsverkiezingen vóór de Statenverkiezingen en gelijktijdige verkiezingen in alle Statencolleges. Zo'n krachtig geluid kon de staatssecretaris uiteraard niet negeren en zij zegde toe de wensen met een positieve grondhouding in het kabinet aanhangig te maken. Vóór de verkiezingen van 2011 moet dit tot gewijzigde wetgeving leiden.

Dit alles is een mooi resultaat en een staaltje van krachtdadig optreden van de Senaat, maar de vraag mag toch wel gesteld worden waarom dit debat nu eigenlijk in de Eerste Kamer plaatsvond (en 'hoffelijkheid' omdat het hier over het eigen kiesrecht gaat, lijkt mij niet terzake doend). Terloops werd bovendien aangekondigd dat in de Senaat ook nog een breder debat over het kiesstelsel voor de Eerste Kamer zal plaatsvinden.

Maar 'het staatsrecht' rept toch altijd over terughoudendheid van de Eerste Kamer? Het politieke primaat berust - zo wordt algemeen erkend - bij de Tweede Kamer. Waarom laat die Kamer dan zo de kaas van haar brood eten? Zouden in plaats van allerlei 'hype'-debatjes juist dit soort onderwerpen niet bij uitstek in de Tweede Kamer moeten plaatsvinden. En is het niet in de eerste plaats aan de 'volkskamer' om beleidswijzigingen te initiëren?

De sterkte van de Eerste Kamer lijkt dan ook vooral te verklaren uit de zwakte van de Tweede Kamer. En dat is niet iets om vrolijk van te worden.



Andere recente columns