De paradox van 50 jaar welvaart
De afgelopen vijftig jaar kende ons land een ongekende welvaartsstijging. Nooit eerder waren we zo rijk en was die rijkdom zo goed gespreid. Ook op andere gebieden waren er belangrijke positieve ontwikkelingen.
Dankzij economische samenwerking in Europa en verbeterde beheersing van de overheidsfinanciën kenden we een relatief evenwichtige economische ontwikkeling. De gevolgen van de recessie in de jaren tachtig waren dankzij sociale zekerheid aanmerkelijk minder dramatisch dan de crisis van de jaren dertig. Er is weinig werkloosheid, inkomens en uitkeringen stegen. Het stelsel van sociale zekerheid werd uitgebreid. In 1958 kenden we bijvoorbeeld nog geen bijstand (veelzeggend was dat we nog een Armenwet hadden), en waren er geen algemene regelingen voor kinderbijslag en arbeidsongeschiktheid.
Mogelijkheden om te reizen, zowel in binnen- als buitenland, zijn toegenomen. Ons wooncomfort is vergroot door betere woningen en nieuwe huishoudelijke apparatuur. Verpauperde buurten verdwenen dankzij stadsvernieuwing. De vrije zaterdag werd ingevoerd en we kregen meer vrije tijd. Mogelijkheden voor vakantie werden uitgebreid. Kansen op een goede onderwijsopleiding namen toe.
Een voor velen als steeds beklemmender ervaren moraliteit werd afgeworpen. Vrijheden ten aanzien van seksualiteit en persoonlijke levenssfeer werden groter. Vrouwen kregen volop mogelijkheden om deel te nemen aan het maatschappelijk leven. Er kwamen gelijke rechten op gebied van arbeid, inkomen en sociale zekerheid. Mensen van hetzelfde geslacht kregen het recht om te trouwen.
Europese en internationale samenwerking zorgden voor een langdurige periode van vrede in West-Europa. De Koude Oorlog kwam ten einde. De afgelopen vijftig jaar zijn voorts enorme stappen gemaakt op technologisch en medisch gebied. De levensverwachting was nooit zo hoog als nu. Dankzij automatisering konden arbeidsomstandigheden sterk worden verbeterd.
En toch zijn 'we' ontevreden.
Nu is niet altijd duidelijk waaruit die ontevredenheid bestaat. Er zijn uiteraard groepen die terecht claimen onvoldoende in de welvaart te delen. Bij velen lijkt het echter om een gevoelsmatig onbehagen te gaan, waarbij zaken als angst voor terrorisme, angst voor verlies van werk en inkomen, angst voor veranderingen in de woonomgeving en angst voor 'de toekomst' een rol spelen. Het vele mooie dat is opgebouwd, lijkt kwetsbaar. Die onbestemde angst wegnemen is voor politici heel wat minder eenvoudig dan ervoor zorgen dat er een Kinderbijslagwet of een regeling voor huursubsidie komt. Vooral ook omdat noch de overheid, noch ons land alles kan regelen.
Veel van wat in de naoorlogse periode is opgebouwd, is inmiddels bovendien 'gewoon' geworden. Er lijkt weinig besef dat het pak weg vijftig jaar geleden allemaal veel minder was. Op zich is zo'n houding wel begrijpelijk. We meten ons eigen welbevinden nu eenmaal vooral af aan huidige, persoonlijke omstandigheden. En uiteraard heeft iedereen het recht om vingers op zere plekken te leggen en is vragen om verbeteringen legitiem. Klagen mag.
Sommige veranderingen hadden bovendien schaduwkanten. Afbrokkeling van instituties (kerken, organisaties, politieke partijen) en individualisering leidden tot vermindering van samenhang in de samenleving. Vragen waarop vroeger instituties antwoord gaven, moeten nu door onszelf worden beantwoord. Vanaf de jaren tachtig werd een steeds groter beroep gedaan op de eigen verantwoordelijkheid, denk aan het nieuwe zorgstelsel. Dat wilden we ook wel, maar bleek soms lastig of bedreigend (en dan kijken we toch weer naar de overheid).
Vraag naar grotere woningen, groei van (auto)mobiliteit en sterkere recreatiebehoeften leidden tot een toenemend beslag op onze beperkte ruimte. Een stijgend inwonertal en economische groei zorgden voor een sterke druk op het milieu. De komst van medeburgers met een andere culturele en godsdienstige achtergrond leidde tot verandering (en 'bedreiging') van de eigen leefomgeving. Globalisering en Europese samenwerking maken dat wijzelf minder greep hebben op allerlei ontwikkelingen. De samenleving is bovendien veel complexer. De vage nucleaire dreiging werd ingeruild voor een veel concretere dreiging van terrorisme in eigen omgeving.
Het gezag van bestuurders lijkt bovendien lager dan ooit tevoren. Dat komt enerzijds omdat burgers veel mondiger en assertiever zijn geworden. Maar anderzijds deden (deels) mislukte grootschalige projecten zoals de Betuwelijn en de automatisering bij de belastingdienst afbreuk aan het overheidsgezag. Problemen als bij de Noord-Zuid-lijn zijn vermoedelijk minstens zo schadelijk voor politici als niet na te komen verkiezingsbeloften.
Het gevoel van onbehagen wegnemen zal niet eenvoudig zijn. Simpele oplossingen zijn er niet, maar wellicht dat het besef dat het beter gaat dan ooit, het gevoel van onbehagen enigszins kan nuanceren. En verder moeten we er maar mee leren leven.