Vragenrecht
Als uitvloeisel van het recht op inlichtingen1, waarover alle individuele Kamerleden beschikken, kennen Tweede en Eerste Kamer2 het vragenrecht. Met dit recht kunnen alle leden, behalve tijdens de debatten en de schriftelijke behandeling van (wets)voorstellen, vragen stellen aan de regering. Hiervoor hebben ze, in tegenstelling tot bij het recht van interpellatie3, geen verlof van de Kamer nodig.
Het aantal schriftelijke vragen in de Tweede Kamer4 lag omstreeks 1990 onder de 400 per jaar. Anno 2025 worden er jaarlijks ongeveer 3000 schriftelijke vragen gesteld. Het aantal mondelinge vragen is de afgelopen decennia ook sterk toegenomen. Waar in het vergaderjaar 1969-1970 nog geen enkele mondelinge vraag werd gesteld, schommelt het aantal tegenwoordig rond de honderd per jaar.
In de Eerste Kamer ligt het aantal (schriftelijke) vragen veel lager. De laatste vergaderjaren zijn het er meestal tussen de tien à twintig. Mondelinge vragen worden niet in de Eerste Kamer gesteld.
Inhoud
Vragen kunnen betrekking hebben op vrijwel elk onderwerp, maar vragen moeten wel eerst aan de Kamervoorzitter worden voorgelegd alvorens ze worden doorgezonden. De Voorzitter beoordeelt onder meer of de vraag de juiste vorm heeft en of er geen sprake is van ongeoorloofd gedrag. Voor het stellen van schriftelijke vragen bestaan binnen fracties5 ook vaak regels. Meestal worden vragen alleen na intern overleg (bijvoorbeeld met de fractievoorzitter) gesteld.
Schriftelijke vragen worden als regel schriftelijk door een minister6 of staatssecretaris7 beantwoord. Indien een bewindspersoon niet in staat is dit binnen drie weken te doen, wordt dit aan de Kamervoorzitter met opgave van redenen gemeld. Alle vragen worden opgenomen in het Aanhangsel van de Handelingen (het woordelijke verslag van de vergaderingen). In tegenstelling tot de Tweede Kamer heeft de Eerste Kamer geen verplichte antwoordtermijn voor de bewindspersoon in het Reglement van Orde opgenomen.
Schriftelijke vragen kunnen in de Tweede Kamer eventueel mondeling worden beantwoord tijdens het wekelijkse vragenuurtje, dat iedere dinsdag aan het begin van de vergadering wordt gehouden. De Eerste Kamer kent dit instrument niet.
Het vragenuurtje is erop gericht om snel van bewindslieden informatie te krijgen over onderwerpen die op dat moment in de actualiteit spelen. De hoop is dat er, naar aanleiding van de mondeling gestelde vraag, een scherp en flitsend debat ontstaat wat voor meer verlevendiging in de politiek zou zorgen.
Sinds maart 2021 heeft het vragenuur zijn huidige opzet. Tijdens een wekelijks vragenuur worden gemiddeld drie à vier vragen aan het kabinet gesteld. Deze selectie wordt gemaakt door de Kamervoorzitter uit ongeveer 25 ingediende vragen. De vragensteller mag een vraag stellen waarna de bewindslieden antwoord geven. Daarna mogen eerste de vragensteller en vervolgens andere Kamerleden aanvullende vragen stellen. Sinds 31 maart 2021 zijn de nieuwe vergaderregels opgenomen in het Reglement van Orde8.
Tijdens het vragenuur kunnen geen moties9 worden ingediend en kan ook geen verlof voor het houden van een interpellatie3 worden gevraagd.
Het (individuele) vragenrecht werd in 1906 in het Reglement van Orde van de Tweede Kamer opgenomen. Het voorstel daartoe werd gedaan door de liberaal Goeman Borgesius10 en door zes andere fractievoorzitters. Kamerleden konden aanvankelijk aangeven of ze prijsstelden op mondelinge of schriftelijke beantwoording.
Naar analogie van het Britse parlement kwam er in 1906 daarom tevens een mogelijkheid voor ieder lid om, zonder speciaal verlof van de Kamer, op een vast tijdstip aan één of meer ministers vragen te stellen (het vragenuurtje). De vragen moesten kort en duidelijk zijn en bij de Kamervoorzitter worden ingediend. Aanvullende vragen waren mogelijk.
Het vragenuur was aanvankelijk vrijdagmiddag, maar na enkele jaren vond nog nauwelijks mondelinge beantwoording plaats. In 1952 werd het vragenuur echter nieuw leven ingeblazen. Ook andere leden mochten voortaan een aanvullende vraag stellen. In 1984 werd het vragenuur verplaatst van donderdagochtend naar dinsdagmiddag. Zo kon beter worden ingespeeld op de wekelijkse ministerraad op vrijdag. Vragen mochten tot 12:00 uur worden ingeleverd. Het vragenuur werd verlevendigd door meer discussie toe te staan.
Sinds 1997 wordt het vragenuurtje aan het begin van de vergadering gehouden, nog voor de regeling van werkzaamheden.
De Eerste Kamer heeft sinds 1918 ook het individuele vragenrecht in het Reglement van Orde opgenomen. De procedure is vrijwel identiek aan de Tweede Kamer, met als verschil dat de senaat niet de mogelijkheid kent om mondeling vragen te stellen aan bewindspersonen. De Eerste Kamerleden vonden het toen, gelet op de ongeregelde tijden waarop de Eerste Kamer vergaderde, onhandig, omdat ministers dan nodeloos uit hun werk zouden worden gehaald. Daarnaast leerde de ervaring dat destijds in de Tweede Kamer nauwelijks mondelinge vragen werden gesteld.
Het onderwerp leidde geregeld tot discussie, voor het laatst in vergaderjaar 1982-1983. Hoewel werd vastgesteld dat de Grondwet het mogelijk maakte om het mondelinge vragenrecht op te nemen, bestonden hiertegen enkele bezwaren. Zo zou de invoering van het mondelinge vragenrecht in strijd zijn met het karakter van de senaat, de plicht tot terughoudendheid van Eerste Kamerleden in gevaar brengen en te veel beslag leggen op de schaarse vergadertijd van de Eerste Kamer. Daarom kent de Eerste Kamer tot op heden geen vragenuurtje.
Meer over
Bent u als journalist of wetenschapper op zoek naar statistische gegevens over moties, stemgedrag, Kamervragen of andere parlementaire activiteiten? PDC, partner van het Montesquieu Instituut, kan deze gegevens onder voorwaarden beschikbaar stellen voor wetenschappelijk onderzoek en journalistieke publicaties. Neem voor meer informatie contact op.
Op bovenstaande tekst en gegevens zijn auteursrechten van PDC van toepassing; overname, in welke vorm dan ook, is zonder expliciete goedkeuring niet toegestaan. Ook de afbeeldingen zijn niet rechtenvrij.
- 1.Een belangrijke taak van de Tweede Kamer is het beoordelen van besluiten van het kabinet (en van individuele bewindspersonen) en van voorgenomen beleid. Bij die controlerende taak wordt gebruikgemaakt van het recht op inlichtingen, een recht dat ieder individueel Tweede Kamerlid heeft en dat is vastgelegd in de Grondwet. De regering is verplicht om ieder individueel Kamerlid de inlichtingen te geven waar hij of zij om vraagt. Alleen als het belang van de staat in het geding is, mag de regering weigeren de informatie te verschaffen. Via het recht van onderzoek kan de Kamer zelf een nader onderzoek instellen.
- 2.De Eerste Kamer is deel van de volksvertegenwoordiging en heeft met name een rol op wetgevend gebied. Over een wetsvoorstel moet, als de Tweede Kamer het heeft aangenomen, ook door de Eerste Kamer worden gestemd. De Eerste Kamer kan een wetsvoorstel nog tegenhouden.
- 3.Het recht van interpellatie geeft Tweede en Eerste Kamerleden de mogelijkheid om met een bewindspersoon te debatteren over een onderwerp dat niet reeds op de vergaderagenda van de Kamer staat. Daarmee wordt de vastgestelde agenda van de Kamer immers duidelijk doorbroken (interpellatie komt van het Latijnse woord voor 'krachtig onderbreken'). Met het recht van interpellatie kunnen Kamerleden een minister of staatssecretaris in de Kamer ter verantwoording roepen.
- 4.De Tweede Kamer is deel van de volksvertegenwoordiging. Zij speelt een belangrijke rol bij de totstandkoming van wetten, controleert de regering en beslist over de vraag of een kabinet (of bewindspersoon) genoeg vertrouwen heeft.
- 5.Een groep Tweede Kamerleden of Eerste Kamerleden die deel uitmaakt van dezelfde politieke partij, noemen we een fractie. Een fractie coördineert de activiteiten van zo'n groep politici en tijdens de wekelijkse fractievergadering bepalen de leden gezamenlijk standpunten over onderwerpen die in hun Kamer worden behandeld. In een fractie die uit meer dan één lid bestaat, worden de taken (beleidsterreinen) onderling verdeeld.
- 6.Ministers zijn politiek verantwoordelijk voor een bepaald beleidsterrein. Met uitzondering van ministers zonder portefeuille geven zij politieke leiding aan een departement. Daarbij kunnen zij terzijde worden gestaan door staatssecretarissen. Een minister, meestal lid van één van de partijen die in de Tweede Kamer het kabinet steunen, moet het vertrouwen van de Tweede Kamer hebben om de functie te kunnen vervullen.
- 7.Een staatssecretaris ondersteunt een minister bij het politiek leiden van een ministerie. Staatssecretarissen komen vooral voor bij 'zware' ministeries. Daar krijgen zij een specifiek beleidsterrein onder hun hoede, maar de minister blijft medeverantwoordelijk. Net als de minister moet een staatssecretaris verantwoording afleggen aan het parlement.
- 8.Het Reglement van Orde bevat regels over de gang van zaken in de Tweede Kamer. Wie mag wanneer spreken, hoe komt een besluit tot stand, wat zijn de taken van commissies, welke bevoegdheden heeft de voorzitter, aan welke regels moeten bezoekers zich houden: het is allemaal in dit reglement vastgelegd.
- 9.Moties zijn uitspraken van de Tweede of Eerste Kamer, die door één of meer Kamerleden worden voorgesteld. Een motie wordt vaak gebruikt om een conclusie van een debat of een actiepunt voor een minister (of staatssecretaris) vast te leggen. Moties komen veel voor bij de bespreking van regeringsnota's en -notities in de Tweede Kamer.
- 10.Vooraanstaand Gronings liberaal politicus, met grote politieke talenten. Pragmatisch ingesteld en gematigd vooruitstrevend. Was onderwijzer en hoofdredacteur van dagblad Het Vaderland. Vervolgens veertig jaar Tweede Kamerlid, waarvan vier jaar voorzitter. Gaf als Kamerlid de aanzet tot de arbeidsenquête van 1886. Leidde na 1893 de fractie van de vooruitstrevende liberalen in de Tweede Kamer. Bekwaam wetgever, die als minister van Binnenlandse Zaken in het kabinet-Pierson onder andere de Woningwet en de Gezondheidswet tot stand bracht. Formeerde in 1905 het kabinet-De Meester, maar nam daarin zelf geen zitting. Als Kamervoorzitter vermaard vanwege zijn versprekingen ('Curiname en Suraçau'). Hield als Kamerlid goed doorwrochte en vurige betogen, die meestal met veel belangstelling werden beluisterd.
- 11.Eerste Kamerleden hebben, net als hun collega's in de Tweede Kamer, recht op inlichtingen. Kamerleden kunnen daarnaast vragen stellen bij de behandeling van wetsvoorstellen en tijdens debatten over begrotingen. Verder zijn in het reglement van orde van de Eerste Kamer bepalingen opgenomen over het vragenrecht en het recht van interpellatie. Bovendien heeft de Eerste Kamer ook het recht van enquête, hoewel dat in de praktijk nog nooit is ingezet.