Depolitisering als drug

2 september 2005, column J.Th.J. van den Berg

Ooit heeft de politicoloog Arend Lijphart ons vanuit de Verenigde Staten uitgelegd dat het tot de vaste gedragspatronen van de Nederlandse democratie behoort om al te lastige politieke problemen op te lossen door deze te depolitiseren. Vraagstukken met een hoog politiek conflictgehalte worden grondig geherformuleerd, zodat ze eruit zien als een juridisch-technisch of economisch-wetenschappelijk vraagstuk. Ofwel, de oplossing ervan wordt uit handen gegeven aan een niet politiek gekleurde instelling. In een land van louter politieke minderheden, waarin geen groepering haar wil kan doorzetten, is depolitisering een noodzakelijk en dikwijls succesvol instrument.

Fraaiste voorbeeld van depolitisering is misschien wel de AOW. Decennia lang lukte het ons niet om voorstanders van staatspensioen enerzijds en particuliere pensioenverzekering anderzijds bijeen te brengen, totdat het de vakbondsman Jan Berger lukte de kwestie effectief te depolitiseren: geen particuliere premie en ook geen belasting, maar een door eenieder te betalen sociale premie. Dat schiep de volksverzekering. Probleem tien jaar na de Tweede Wereldoorlog eindelijk opgelost.

Jaren lang werd van overheidswege controle uitgeoefend op de in het bedrijfsleven afgesloten CAO's. Die controle oefende de minister echter niet zelf uit maar een gedepolitiseerde instelling, het College van Rijksbemiddelaars. (Mooie naam trouwens: het deed heel wat meer dan bemiddelen!) Iedereen had aldus een instelling om er de schuld aan te geven, zonder dat het tot rechtstreekse confrontatie kwam tussen de minister enerzijds en werkgevers en bonden anderzijds. Dat College is in elkaar gezakt toen de minister van Sociale Zaken (destijds Bauke Roolvink) het aldoor beter wist.

Depolitisering kan dus noodzakelijk en nuttig zijn, maar men kan er ook aan verslaafd raken en aldus stelselmatig politieke leiding en verantwoordelijkheid afschuiven. Ofwel, er wordt teruggeweken voor nuffige maar wel invloedrijke groepen die geen pottenkijkers dulden. Ooit waren dat werkgevers en vakbonden, tegenwoordig is dat de rechterlijke macht. Sinds de jaren negentig is langs deze weg een aantal gedepolitiseerde instellingen ontstaan bij Justitie die erg kostbaar zijn (want hun eigen bureaucratie creëren); die elk reëel politiek toezicht ontgaan (want vallen onder geen of slechts beperkte ministeriële verantwoordelijkheid) maar waarvan het probleemoplossend vermogen discutabel is.

Zo kennen wij sinds enige jaren een eigen raad van bestuur voor de rechterlijke macht (de Raad voor de Rechtspraak) maar ook het College van Procureurs - Generaal als raad van bestuur van het Openbaar Ministerie. Ziet er allemaal erg deftig uit maar onttrekt de politiek aan politici die hun vingers niet willen branden of die zich hebben laten wijsmaken dat zij zich van deze zaken verre moeten houden. Waar is de tijd gebleven dat rechters lid van de Tweede Kamer werden en gewoon rechter bleven? Waren die minder onafhankelijk dan nu? Minder nuffig, in elk geval.

Daar dreigt nu een eigen raad van bestuur voor de politie bij te komen, in plaats van de huidige burgemeesters - korpsbeheerders. Het nieuwste exemplaar van de depolitiseringsdrug: niet de burgemeesters geven leiding maar ook niet de minister maar de politie gaat in de praktijk zichzelf besturen.

Misschien ondergraaft dit genre depolitisering het gezag van de politiek wel meer dan wat ook. Als de politici niet meer in zichzelf geloven, wie dan wel?



Andere recente columns