Kabinetten per tijdvak

De Nederlandse kabinetten zijn in verschillende tijdvakken in te delen. De eerste kabinetten vanaf 1848 waren afwisselend liberaal, gematigd liberaal en conservatief. Thorbecke speelde een grote rol in deze periode; hij leidde drie kabinetten. In 1888 kwam er een eerste confessioneel kabinet en vanaf 1918 domineerden confessionele kabinetten. Het politieke landschap was toen sterk verzuild.

Vanaf 1945 waren er kabinetten waar relatief veel partijen aan deelnamen en waarvan PvdA (Drees) en KVP de kern vormden. Dit was nodig om brede steun te verwerven voor het kabinetsbeleid gedurende de wederopbouw. Vanaf 1958 volgde een periode tot 1973 waarin kabinetten gedomineerd werden door confessionelen en liberalen.

Vanaf het einde van de jaren zestig was er sterke polarisatie, met moeizame kabinetsformaties. Daarna volgden stabiele kabinetten onder Lubbers (1982-1994) en Kok (1994-2002). Na de opkomst van Fortuyn en diens dood in 2002 nam de fragmentatie en instabiliteit toe. In 2010 trad het kabinet-Rutte I aan als eerste in eenreeks van vier. Rutte II wist als eerste kabinet sinds 1998, weer de gehele parlementaire periode uit te zitten.

Het kabinet-Schoof (2024) is afwijkend qua politieke samenstelling door deelname van radicaal rechts en doordat de premier partijloos is.


  • Kabinetten-Rutte (2010-2024)

    Ondanks fors verlies bleef het CDA in 2010 regeerden. Dat deed het met winnaars VVD en PVV, al zou die laatste 'partij' slechts gedogen. Daarmee trad een tijdperk-Rutte aan. Het rechtse kabinet sneuvelde al binnen twee jaar, waarna nieuwe verkiezingen tot nieuwe verhoudingen leidden. Rutte won die verkiezingen en zou dat met zijn partij ook in 2017 en 2021 doen.

  • Polarisatie (1966-1982)

    Deze periode wordt gekenmerkt door een scherpe tegenstelling tussen partijen. Met name de progressieve partijen (PvdA, D66 en PPR) vinden eind jaren zestig dat kiezers een duidelijker keuze moeten kunnen maken. Zij benadrukken daarom de verschillen met andere partijen, bepleiten directe verkiezing van de minister-president en stellen voorwaarden aan regeringsdeelname.

  • Welvaartsstaat (1958-1966)

    In deze periode wordt verder gewerkt aan uitbouw van de welvaartstaat. Er komen nieuwe regelingen voor kinderbijslag en arbeidsongeschiktheid, er wordt een sociaal minimum ingevoerd, de Algemene Bijstandswet vervangt de Armenwet en de vrije zaterdag wordt ingevoerd. Ook de lonen gaan, mede onder druk van krapte op de arbeidsmarkt, omhoog. De welvaartsstijging is mede te danken aan grote aardgasvondsten. Keerzijde van de welvaart zijn toenemende milieuvervuiling en een steeds verdere verstedelijking.

  • Oorlogskabinetten (1939-1945)

    Deze periode wordt geheel beheerst door de internationale toestand. De herbewapening en annexatiedrift van Nazi-Duitsland mondt in 1939 uit in de Tweede Wereldoorlog. Na de val van het vijfde kabinet-Colijn is dat jaar een kabinet-De Geer aangetreden waarin voor het eerst sociaaldemocraten zijn opgenomen. Kort na het aantreden van het kabinet wordt het Nederlandse leger gemobiliseerd. Een paar dagen later breekt, met de inval van Duitsland in Polen, de oorlog uit.


meer over