Opnieuw minister?
Vorig jaar heb ik, tijdens een studieconferentie over de ministeriële verantwoordelijkheid, de stelling verdedigd dat de minister van Justitie, mr. J. P.H. Donner, aanstonds had moeten aftreden als gevolg van de rampzalige brand in het detentiecentrum op Schiphol-Oost1. Daarbij waren immers elf mensen om het leven gekomen die waren toevertrouwd aan de zorg van de Dienst Justitiële Inrichtingen. Deze dienst staat onder leiding van de minister van Justitie. Daar zou een uitgebreid onderzoek, zoals nu gedaan door de Onderzoeksraad voor de Veiligheid, niets aan toe of afdoen. De dood van elf mensen en het lijden en gemis van de nabestaanden vroegen om een daad van de hoogste politiek verantwoordelijke ambtsdrager.
Niet alleen trad de minister toen niet af, maar ook de Tweede Kamer wilde eerst het onderzoek afwachten. Aldus wordt een politieke vraag de vertrouwenskwestie tot een quasi-juridische vervormd, maar in de Nederlandse politiek voelt men zich blijkbaar beter bij zulke quasi-juridisering. Het had dan wel voor de hand gelegen als de ministers die bij de zaak waren betrokken zichzelf en hun ambtenaren na zulk onderzoek hadden verklaard en verdedigd. Als je dan met alle geweld wilt juridiseren, doe het dan tenminste consequent.
Zo bezien was het ogenblik waarop minister Donner zijn ontslag nam, in het gezelschap van zijn collega van VROM, mevrouw Dekker, ongelukkig. Hij wilde immers het onderzoek van Van Vollenhoven en de zijnen afwachten. Toen het er eenmaal was, kozen hij en mevrouw Dekker er echter alsnog voor de parlementaire bespreking niet af te wachten. Hun besluit was dus op zijn minst weinig consistent. Pijnlijk is dat deze gang van zaken weer eens ten koste ging van rol en gezag van de Tweede Kamer.
Over politieke keuzes valt steeds te twisten, maar uiteindelijk zijn die toch een zaak van de politicus zelf. Er zit ook wel een rationeel element in het besluit van de ministers Donner en Dekker. Het proces van regeren wordt door aftreden hoe dan ook geen goed gedaan; de minister-president raakt onwillekeurig enigszins mee beschadigd. Het hoeft niet ook nog eens het vermogen tot mobilisatie van Donners partij en die van mevrouw Dekker ernstig te beschadigen, zo'n twee maanden vóór de parlementaire verkiezingen.
Uiteraard betekent aanvaarding van verantwoordelijkheid en het nemen van de bijbehorende consequenties niet dat de minister "schuldig" is. Dus kan het aftreden ook nimmer aanleiding zijn om hem of haar moreel te diskwalificeren. In het geval van Donner is er geen enkele reden hem van zijn hoge plaats op de kandidatenlijst van het CDA af te halen. Het is op zichzelf ook heel wel denkbaar dat hij op enig moment terugkeert als minister en zelfs als minister van Justitie.
Het gaat echter om het "moment": kan het alweer aanstonds bij de vorming van een nieuw kabinet na 22 november, zoals minister-president Balkenende heeft gesuggereerd?
Formeel staatsrechtelijk bestaat tegen terugkeer van Donner als minister geen enkel bezwaar noch zelfs tegen zijn terugkeer op Justitie. Ook dit genre vragen moeten wij niet "stiekem" gaan juridiseren. Het zou echter wel erg onwijs zijn om hem onmiddellijk na 22 november weer tot het ministerschap te roepen, laat staan tot het bewind over Justitie.
Zoals het aftreden een zaak van symboliek is, zo is de terugkeer dat evenzeer. Te spoedige terugkeer zou schade toebrengen aan de morele kracht van het aftreden. De in acht te nemen pauze is niet in jaren of maanden vast te leggen, maar het zou voor de hand liggen niet toe te treden tot het eerstvolgende kabinet. (Al hoeft Donner evenmin twaalf jaar te wachten zoals mr. E.M.H. Hirsch Ballin heeft gedaan na zijn aftreden in de zomer van 1994.)
Er is een afzonderlijke reden om voor enige jaren Justitie te mijden. Donners aftreden diende ook om een opvolger in staat te stellen zonder enige binding te bezien of het onderzoek naar de brand op Schiphol zou moeten leiden tot organisatorische en personele maatregelen bij het ministerie van Justitie en in het verkeer met lokale overheden. Het zou vreemd zijn als door al te haastige spoed een situatie zou ontstaan waardoor de nu afgetreden minister alsnog "zijn eigen rommel" zou moeten opruimen. Dan zou onvoldoende terechtkomen van de betekenis die Donners vader, de staatsrechtgeleerde A.M. Donner, aan de ministeriële verantwoordelijkheid toekende: dat zij moet dienen als "zweepslag voor de ambtelijke dienst".
1) J.L.W. Broeksteeg e.a. (red.), Ministeriële verantwoordelijkheid opnieuw gewogen. Publikaties van de Staatsrechtkring, nr. 25, Alphen aan den Rijn (Kluwer), 2006, 29-30.