Blijven of wijken?
Dankzij de Tweede Kamerverkiezingen van 22 november aanstaande zal weer een aantal vertrouwde gezichten het Binnenhof verlaten. Onder hen de voorzitter, Frans Weisglas, die eerder bekend was geworden als de liberale woordvoerder op het terrein van de buitenlandse politiek. Daarnaast oudgediende Kamerleden als Klaas de Vries, Ella Kalsbeek en Saskia Noorman-Den Uyl. Als zulke mensen - er zijn er meer - de Tweede Kamer verlaten, is er reden voor een tikje droefenis maar tegelijk begrijpt eenieder dat er voor hen een ogenblik is gekomen waarop andere dingen in het leven voorrang verdienen. Kleinkinderen bijvoorbeeld, want die zijn vaak succesvol in voeding van het besef dat er meer is dan de politiek alleen.
Begrip verdienen ook wel de jongere bewindslieden en volksvertegenwoordigers die van de wereld nog iets meer willen zien dan de binnenlandse politiek. Die krijgen nu her en der het verwijt dat zij het schip te vlotjes verlaten voor eigen genoegen en voor een andere "baan". Daar staat dan vaak tegenover dat zij al heel jong in het openbaar bestuur, lokaal of nationaal, zijn begonnen en dus relatief jong hun politieke loopbaan tijdelijk of definitief beëindigen. Zij zijn tegelijk te jong om al te gaan "rentenieren", zoals dat ooit heette. Ongewild wekken zij de indruk het publieke ambt te hebben gezien als slechts een stap in hun carrière. Het vervelende is dat zij zich ook soms in die termen uitdrukken. Reden voor ernstig verwijt is er echter niet.
Het valt niet uit te sluiten - ook daarvoor is het nu immers de tijd - dat sommige bewindslieden en Kamerleden hun vertrek "eigener beweging" aankondigen, omdat hun is gebleken dat zij weinig kans maken op een mooie verkiesbare plaats op de kandidatenlijst.
Waar geen begrip voor past is de aankondiging van enkele ministers en staatssecretarissen dat zij wel gaarne bereid zijn om toe te treden tot een volgend kabinet, maar niet bereid zijn om kandidaat te staan voor de Tweede Kamer (of straks de Eerste Kamer). Dat getuigt van twee verwerpelijke opvattingen tegelijkertijd.
In de eerste plaats achten zulke bewindslieden het ministerschap of staatssecretariaat blijkbaar verhevener en zinvoller dan wat in wezen het hoogste ambt is in de democratie, de volksvertegenwoordiging. "Ik ben niet zo geschikt voor de Kamer" is een valse kreet; blijkbaar is de minachting voor het Kamerwerk zo groot dat de betrokkene zichzelf daar te fijnbesnaard voor acht. Grover Contempt of Parliament kan ik mij nauwelijks voorstellen.
In de tweede plaats maken zulke bewindslieden duidelijk dat zij hun daden en verzuimen niet aan het oordeel van de kiezers willen onderwerpen en dat zij zichzelf te gewichtig vinden om straks de stemmen bij de kiezer zelf te gaan halen. Dankzij ons lijstenstelsel krijgen kandidaat-Kamerleden toch al vaak het verwijt - soms terecht, soms ten onrechte - op de slippen van de lijsttrekker het parlement te betreden. Hier echter wensen politici zich, voorafgaand aan een mogelijke herbenoeming, niet eens aan de kiezers te vertonen.
Ten dele is dit ondemocratische gedrag een ongewilde consequentie van de rigoureuze scheiding tussen het ministerschap en het lidmaatschap van de Tweede of Eerste Kamer. Thorbecke was al tegenstander van de combinatie en hoewel de Grondwet van 1848 haar niet verbood, bouwde hij in de Kieswet (1850) allerlei belemmerende bepalingen in. In 1938 is in de Grondwet de bepaling opgenomen die ministers verbiedt tegelijk Kamerlid te zijn.
Thorbecke en zijn volgelingen deden dat niet om het ministerschap te verheffen boven het lidmaatschap van de Kamer maar om de bijbehorende taken van elk zo onafhankelijk mogelijk te doen uitoefenen. Tussen regering en parlement diende een machtsevenwicht te bestaan. Dat is dus iets anders dan ministers boven Kamerleden uit te tillen.
De aberraties waarvan nu weer een aantal ministers en staatssecretarissen blijk geven zijn wij van de nationale politiek intussen gewend. Hoewel, echt wennen doet het nooit. Treurig is dat die aberraties, dankzij de zogenaamde "dualisering" van de Gemeentewet, nu ook al beginnen op te komen in de lokale democratie. De "regentenrepubliek" leidt in ons land een taai bestaan.