Coalitievorming

25 november 2005, column J.Th.J. van den Berg

Een maand geleden schreef ik hier al dat Duitse politici blijkbaar in staat zijn binnen drie weken problemen op te lossen waarvoor wij in Nederland drie maanden nodig hebben: een coalitie vormen, bijvoorbeeld. Nu was dat natuurlijk een tikje demagogisch, omdat de programmatische onderhandelingen tussen SPD, CDU en CSU (in de kabinetsformatie zijn het echt drie partijen) nog moesten beginnen. Die hebben vier weken gekost en ze waren onmiskenbaar niet gemakkelijk.

Wat de zaken nog verder compliceerde was dat in twee van drie partijen een leiderschapscrisis uitbrak. In de SPD kreeg partijvoorzitter Müntefering zijn zin niet bij de verkiezing van een nieuwe secretaris-generaal, een functie die het midden houdt tussen een partijvoorzitter en een secretaris bij ons. Müntefering trad onmiddellijk af als partijvoorzitter maar liet ook in het midden of hij wel tot het nieuwe kabinet zou toetreden. Deze coup de théatre (Je moet wel durven!) bleek effectief.

De gekozen partijsecretaris trok zich schielijk terug; er kwam een hele carrousel van functionarissen op gang en uiteindelijk gebeurde wat al veel eerder in de SPD had moeten plaatsvinden: een generatiewisseling in het partijbestuur. Franz Müntefering, als strateeg een waardig opvolger van wijlen Herbert Wehner, kon glorieus toetreden tot het kabinet-Merkel als vice-kanselier, met een loyaal partijbestuur achter zich.

Zo gemakkelijk ging het niet in de CSU van Edmund Stoiber, toen deze zich terugtrok als kandidaat-minister met de crisis in de SPD als aanleiding. De reden van zijn terugtrekking is minder interessant dan de consequenties: veel kritiek op Stoibers 'terugkeer' naar München waar het 'opgestaan is plaats vergaan' al ruimschoots was voltooid, maar waar ook allerlei lang verzwegen kritiek op Stoibers leiding los kwam. Deze crisis is wel bezworen maar niet opgelost, zo te zien.

Ondanks dit alles is er consequent doorgewerkt aan het regeerakkoord, wat kennelijk werd vergemakkelijkt doordat de personele beslissingen al vast lagen. Het regeerakkoord telt overigens wel zo'n tweehonderd bladzijden. Ook bij de buren is de omvang van het regeerakkoord blijkbaar omgekeerd evenredig aan het onderlinge vertrouwen. Dat zou tijdens de rit overigens nog sterk kunnen veranderen. Bewondering past wel weer voor de (schijnbare) onverstoorbaarheid waarmee Angela Merkel, ondanks alles, aan haar verkiezing en aan haar coalitie heeft gewerkt.

Het zou de moeite waard zijn om, bij alle cultuurverschillen, de Duitse regeringsvorming meer systematisch met de Nederlandse te vergelijken. Daar zouden wij van kunnen leren. Wij hebben immers weinig reden om erg trots te zijn op onze wijze van kabinetsformatie. De jongste Duitse formatie begon als een volslagen impasse, maar heeft, met alles erop en eraan, twee maanden geduurd. In ietwat vergelijkbare situaties (1981, bijvoorbeeld) kostte dat bij ons zo'n drie en een halve maand of, zoals bij Balkenende II, vier maanden. (Over echte impasses bij ons, zoals in 1956 of 1973 en 1977 hebben wij het maar niet.)

Duitsers hebben geen koningin om het initiatief te nemen noch bemiddelende informateurs. De Duitse vraagstukken zijn niet minder groot dan de onze. Voor Duitsland als grote Europese natie staat per definitie meer op het spel dan voor Nederland. Zou het komen door een paar grondwettelijke deadlines dat het tempo erin blijft in Berlijn? Of komt het door de procedure, waarbij het programma achteraan komt in plaats van vooraan zoals bij ons?

Ironie van het geval: analyse van de Duitse formatie leert dat die in een aantal opzichten meer lijkt op de collegevorming in Nederlandse gemeenten dan op onze kabinetsformatie. Ook onze collegevorming verloopt aanzienlijk sneller dan de formatie van een kabinet.

Dit alles zou ons op en rond het Binnenhof te denken moeten geven en stelselmatig vergelijkend onderzoek moeten stimuleren.



Andere recente columns