Lang, langer, langst
Het ambtsjubileum van Gerrit Zalm als minister van Financiën leidde kortgeleden tot enige verwarring in de media. Er circuleerde in de pers een onjuist aantal dagen van zijn ministerschap en bovendien bracht nota bene Financiën een bericht uit waaruit kon worden afgeleid dat De Geer toch meer dagen minister van Financiën was geweest dan Zalm. Financiën vermeldde dat De Geer 3794 dagen minister was tegen 3727 voor Zalm. Vermoedelijk had men op het ministerie ook de dagen meegeteld, die De Geer minister van Binnenlandse Zaken was in het eerste kabinet-Colijn . Bij Zalm bleek gewoon een maand te missen.
NRC Handelsblad publiceerde een lijstje van langdurige ministerschappen, waarvoor het PDC als bron fungeerde. Van enkele zijden werd over dat lijstje opgemerkt: "En Van Maanen en Verstolk van Soelen dan?". Van Maanen was zowel onder Lodewijk Napoleon en Willem I liefst 27 jaar minister. Verstolk fungeerde onder Willem I en (kort) onder Willem II in totaal bijna 16 jaar als minister van Buitenlandse Zaken, waarmee hij Lubbers evenaart.
Het niet vermelden van deze bewindslieden was doelbewust gebeurd. Het ministerschap van vóór 1848 (of misschien 1840?) had een andere karakter dan daarna. Vóór 1848 had het begrip minister (verwant aan het Latijnse woord 'minor', de mindere) nog de oorspronkelijke betekenis van dienaar. Er was nog geen sprake van een zelfstandige - weliswaar in collectief verband - opererende politicus, maar van een door de koning aangestelde staatsdienaar.
Nu was het ontegenzeggelijk zo, dat met tamelijk wispelturige koningen als Lodewijk Napoleon en Willem I het ministeriële leven allerminst zeker was. Lodewijk Napoleon promoveerde zijn vertrouweling W.F. Röell, die als secretaris van staat een spilfunctie bekleedde, uiteindelijk weg naar het ministerschap op Buitenlandse Zaken. Onder Willem I vielen eerst Van Hogendorp en later onder meer Falck en Van Maanen in ongenade. Daar stond tegenover dat ministers in deze tijd niet te maken hadden met verkiezingen of formatie. Trouw de koning dienen, bood een redelijke kans op een langdurig ministerschap. Dan had Luns het met vier verkiezingen en acht formaties heel wat moeilijker om het lang vol te houden.
Formeel ontstond die grotere onzekerheid pas in 1848 toen de Grondwetsherziening van Thorbecke de politieke ministeriële verantwoordelijkheid invoerde. Feitelijk had de Grondwetsherziening van 1840, die de strafrechtelijke ministeriële verantwoordelijkheid bracht, al tot andere verhoudingen geleid. De historicus Bornewasser* heeft dat al eens uiteengezet. Ministers konden voortaan persoonlijk op hun beleid worden aangesproken. Dat werd niet lang daarna bevestigd toen de Tweede Kamer de ministers Van den Bosch en Rochussen indirect - en zeer tegen de zin van de koning - tot aftreden dwong.
Vanaf 1840, maar nog in sterkere mate na 1848, werd het ministeriële leven veel onzekerder. Ministers waren niet langer dienaren van de koning, die slechts diens wil uitvoerden. Zij werden na 1848 afhankelijk van het vertrouwen van het parlement. Met name in de periode 1849-1888 wisselde het ministerschap met grote regelmaat. Gesteld zou kunnen worden dat het door die veranderde positie minder eenvoudig werd om langer aan te blijven dan vóór 1848.
Of het ook een verdienste is, is weer een andere vraag. Er zijn voor zo'n langdurig ministerschap een aantal factoren van belang. Vertrouwen van de eigen partij, die dan ook nog eens lange tijd moet regeren, is de belangrijkste. Verder moet de betrokkene het zelf leuk vinden en de ambitie hebben om aan te blijven. Van den Brink, die in 1948 op 31-jarige leeftijd minister van Economische Zaken werd, had het in principe heel lang kunnen volhouden. Na ruim vier jaar vond hij het echter welletjes en latere aanbiedingen om minister (of minister-president) te worden, wees hij af. Ook gezondheid, toevalligheden (weigeringen van anderen bijvoorbeeld) en enig geluk op beleidsmatig gebied spelen een rol.
Inmiddels is Gerrit Zalm weer wat langer minister, zodat hij De Geer nu wel gepasseerd zal zijn. Om Luns in te halen, is nog een wat langere adem nodig.
* J.A. Bornewasser, "Ministeriële verantwoordelijkheid voor en na 1848", in: C.B. Wels (red.), Vaderlands verleden in veelvoud, 's-Gravenhage, 1980, 2e druk, deel II, pp. 71-99.