Kraakporselein
Een eeuw geleden, op 16 augustus 1905, kwam het kabinet-De Meester tot stand. Behalve het kortstondige vijfde kabinet-Colijn had in de twintigste eeuw geen kabinet een zo zwakke parlementaire basis als dit liberale minderheidskabinet. Het werd daarom wel het kabinet van kraakporselein genoemd.
Het kabinet-De Meester werd gevormd door Unie-liberalen en vrijzinnig-democraten, nadat - met steun van sociaaldemocraten en oud-liberalen - de rechtse coalitie (katholieken, anti-revolutionairen en christelijk-historischen) bij verkiezingen een nederlaag had geleden. 'Links' had twee zetels meer behaald dan 'rechts'. In de Eerste Kamer had 'rechts' nog wel de meerderheid. De parlementaire positie van het kabinet was zelfs zo zwak dat formateur Goeman Borgesius - leider van de Unie-liberalen - het niet aandurfde minister te worden. Als hij minister was geworden, zouden in het voor de liberalen wankele district Enkhuizen nieuwe verkiezingen nodig zijn geweest, met kans op zetelverlies.
Nederland kende, behalve een beperkt stemrecht (vrouwen misten dat nog in het geheel), een meerderheidsstelsel met districten. Om te worden gekozen, moest in een district de absolute meerderheid worden behaald. Als in de eerste ronde niemand een meerderheid had, was een tweede stemmingsronde nodig tussen de twee kandidaten die de meeste stemmen hadden gekregen. In de tweede ronde moest in veel gevallen worden gekozen tussen een kandidaat van 'rechts' en een kandidaat van 'links'. Socialisten stemden in 1905 liever op een conservatieve liberaal dan op een aanhanger van het kabinet-Kuyper, en zo wist 'links' een meerderheid te behalen.
Eensgezindheid was er echter alleen bij de verkiezingen. Unie-liberalen en vrijzinnig-democraten waren, net als de socialisten, vóór invoering van algemeen kiesrecht. De conservatief-liberalen waren daar minder enthousiast over. Als het kiesrecht al werd uitgebreid, dan moest ook de positie van de Eerste Kamer worden versterkt. Ook op andere terreinen (sociale zekerheid, defensie) bestonden grote onderlinge verschillen.
Kabinetsleider werd de vicepresident van de Raad voor Nederlands-Indië, De Meester. Hij was op verlof in Nederland. Van hem werd gezegd dat niemand, behalve de sociaaldemocraat Schaper, hem kende. Schaper was in Groningen huisschilder geweest en had ooit bij De Meester thuis het plafond geverfd.
Het kabinet telde negen ministers, één meer dan zijn voorganger. Van Binnenlandse Zaken was namelijk het nieuwe departement Landbouw, Nijverheid en Handel afgesplitst. Binnenlandse Zaken was overigens nog wel verantwoordelijk voor onderwijs, kunsten, volkshuisvesting en volksgezondheid.
Van de nieuwe ministers waren sommigen raspolitici. Rink, Van Raalte en Fock waren Tweede Kamerlid en Veegens, die het nieuwe departement ging leiden, was dat in de jaren 1888-1901 geweest. Verder waren er vakministers. Een diplomaat op Buitenlandse Zaken, een marineofficier op Marine, een ingenieur (hoogleraar) op Waterstaat en een generaal, Staal, op Oorlog. De nieuwe minister van Waterstaat had zich voor hij minister werd, contractueel gebonden om Chili te adviseren over havenaanleg. Hij zou daarom in 1906 vier maanden in dat land verblijven!
Veel wetgeving wist het kabinet niet tot stand te brengen. Zijn belangrijkste wet was de Wet op het arbeidscontract. De debatten erover duurden vele maanden.
Voor het oplossen van de kiesrechtkwestie werd naar een bekend middel gegrepen: de instelling van een staatscommissie. Onder leiding van de oud-liberaal De Beaufort werd gestudeerd op de vraag of de bepalingen over het kiesrecht maar niet beter uit de Grondwet konden worden gehaald (het zogenaamde blanco artikel). De overeenkomst met de deconstitutionalisering van de burgemeestersbenoeming in onze tijd is evident.
Eind 1906 kwam het kabinet bij de behandeling van de begroting voor 1907 in de problemen. Nadat de Tweede Kamer in de 'Nacht van Staal' ternauwernood de oorlogsbegroting had aanvaard, verwierp de Eerste Kamer deze korte tijd later alsnog. Na een crisis van vier maanden keerde het kabinet - bij gebrek aan beter- terug. Alleen Staal werd vervangen.
Een jaar later werd wederom de oorlogsbegroting verworpen; ditmaal door de Tweede Kamer. Zo kwam er in december 1907 een nogal roemloos einde aan dit kabinet van kraakporselein.