Artikel III-196: Coördinatie lidstaten Eurogroep
Inhoudsopgave van deze pagina:
-
1.Teneinde de positie van de euro in het internationaal monetair stelsel veilig te stellen, stelt de Raad op voorstel van de Commissie een Europees besluit vast houdende de gemeenschappelijke standpunten in de bevoegde internationale financiële instellingen en conferenties over kwesties die voor de Economische en Monetaire Unie van bijzonder belang zijn. De Raad besluit na raadpleging van de Europese Centrale Bank.
-
2.De Raad kan op voorstel van de Commissie passende maatregelen vaststellen met het oog op een gezamenlijke vertegenwoordiging in de internationale financiële instellingen en conferenties. De Raad besluit na raadpleging van de Europese Centrale Bank.
-
3.Met betrekking tot de in de leden 1 en 2 bedoelde maatregelen hebben alleen de leden van de Raad die lidstaten vertegenwoordigen welke de euro als munt hebben, stemrecht.
Onder gekwalificeerde meerderheid van stemmen wordt verstaan ten minste 55% van de leden van de Raad die lidstaten vertegenwoordigen waarvan de bevolking ten minste 65% uitmaakt van de bevolking van de deelnemende lidstaten.
Een blokkerende minderheid moet ten minste uit het minimumaantal van die leden van de Raad bestaan die meer dan 35% van de bevolking van de deelnemende lidstaten vertegenwoordigen, plus één lid; in het andere geval wordt de gekwalificeerde meerderheid geacht te zijn verkregen.
In het Grondwettelijk Verdrag is een nieuw artikel over de externe vertegenwoordiging van de euro opgenomen, artikel III-196.
Dit artikel bepaalt in lijn met artikel 111 van het EG-Verdrag dat de lidstaten van de eurozone gemeenschappelijke posities innemen in de internationale financiële instellingen over onderwerpen die gerelateerd zijn aan de Economische en Monetaire Unie. Ook wordt in dit artikel bepaald dat de lidstaten van de eurozone afspraken kunnen maken over uniforme vertegenwoordiging in deze instellingen.
-
1.Alle Lid-Staten nemen deel aan het Europees Monetair Stelsel, onverminderd het in artikel 35 van dit Verdrag neergelegde beginsel.
-
2.De Unie oefent een concurrerende bevoegdheid uit voor de geleidelijke totstandbrenging van de volledige monetaire unie.
-
3.Bij organieke wet worden de voorschriften vastgesteld betreffende:
-
-het statuut en de werking van het Europees Monetair Fonds, overeenkomstig artikel 33 van het Verdrag,
-
-de voorwaarden voor de feitelijke overdracht aan het Europees Monetair Fonds van een deel van de reserves van de Lid-Staten,
-
-de voorwaarden voor de geleidelijke omzetting van de Ecu in een reservevaluta en betaalmiddel en verruiming van het gebruik ervan,
-
-de wijze waarop en de fasen waarin de monetaire unie tot stand zal worden gebracht,
-
-de verplichtingen en beperkingen welke gelden voor de centrale banken ten aanzien van de vaststelling van hun doelstellingen op het gebied van de geldschepping.
-
-
4.Gedurende vijf jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van dit Verdrag kan de Europese Raad, in afwijking van de artikelen 36, 38 en 39 van dit Verdrag, binnen één maand na de aanneming ervan de inwerkingtreding van de hierboven genoemde organieke wetten opschorten en deze voor een nieuwe behandeling terugverwijzen naar het Parlement en de Raad van de Unie.
-
1.Teneinde de positie van de euro in het internationale monetaire stelsel veilig te stellen, coördineren de lidstaten die de euro als munt hebben hun optreden onder elkaar en met de Commissie, teneinde gemeenschappelijke standpunten over de monetaire vraagstukken in de bevoegde internationale financiële instellingen en conferenties vast te stellen. Zij verdedigen en bepleiten deze gemeenschappelijke standpunten.
Voor het monetaire beleid of voor vraagstukken die rechtstreeks daarmee verband houden, wordt de Europese Centrale Bank, onverminderd haar onafhankelijkheid, volledig bij deze coördinatie betrokken.
-
2.Op basis van deze coördinatie kan de Raad, op voorstel van de Commissie, passende Europese besluiten vaststellen met het oog op een gezamenlijke vertegenwoordiging in de internationale financiële instellingen en conferenties.
-
1.Teneinde de positie van de euro in het internationale stelsel veilig te stellen, stelt de Raad van Ministers op voorstel van de Commissie en na raadpleging van de Europese Centrale Bank een Europees besluit vast houdende de gemeenschappelijke standpunten in de bevoegde internationale financiële instellingen en conferenties over kwesties die voor de Economische en Monetaire Unie van bijzonder belang zijn.
-
2.Voor de in dit artikel bedoelde maatregelen hebben alleen de leden van de Raad van Ministers die lidstaten vertegenwoordigen welke deel uitmaken van de eurozone, stemrecht. Als gekwalificeerde meerderheid geldt de meerderheid van de stemmen van de vertegenwoordigers van de lidstaten die deel uitmaken van de eurozone, welke ten minste drievijfde van hun bevolking vertegenwoordigt.
Eenparigheid van stemmen van deze leden van de Raad van Ministers is vereist voor iedere handeling waarvoor eenparigheid van stemmen vereist is.
-
3.De Raad van Ministers kan op voorstel van de Commissie passende maatregelen vaststellen met het oog op een gezamenlijke vertegenwoordiging in de internationale financiële instellingen en conferenties. De procedurebepalingen van de leden 1 en 2 zijn van toepassing.
-
1.Teneinde de positie van de euro in het internationaal monetair stelsel veilig te stellen, stelt de Raad op voorstel van de Commissie een Europees besluit vast houdende de gemeenschappelijke standpunten in de bevoegde internationale financiële instellingen en conferenties over kwesties die voor de Economische en Monetaire Unie van bijzonder belang zijn. De Raad besluit na raadpleging van de Europese Centrale Bank.
-
2.De Raad kan op voorstel van de Commissie passende maatregelen vaststellen met het oog op een gezamenlijke vertegenwoordiging in de internationale financiële instellingen en conferenties. De Raad besluit na raadpleging van de Europese Centrale Bank.
-
3.Over de in de leden 1 en 2 bedoelde maatregelen wordt alleen gestemd door de leden van de Raad die lidstaten vertegenwoordigen welke de euro als munt hebben.
Onder gekwalificeerde meerderheid wordt verstaan ten minste 55% van de leden van de Raad, welke meerderheid lidstaten vertegenwoordigt waarvan de totale bevolking ten minste 65% uitmaakt van de totale bevolking van de deelnemende lidstaten. [*]
Een blokkerende minderheid dient ten minste te bestaan uit het minimumaantal van die leden van de Raad die meer dan 35% van de totale bevolking van de deelnemende lidstaten vertegenwoordigen, plus één lid; in het andere geval wordt de gekwalificeerde meerderheid geacht te zijn verkregen. [*]
Voetnoot [*] bij lid 3
Het secretariaat van de IGC heeft aanpassingen aangebracht (document CIG 86/04) in artikelen waar sprake is van besluitvorming met gekwalificeerde meerderheid, in de gevallen waarin slechts sommige leden van de Raad stemrecht hebben, en nam hierbij de gecursiveerde tekst op blz. 7 van doc. CIG 85/04 al leidraad. Deze tekst luidde:
Gevallen waarin slechts sommige leden van de Raad stemrecht hebben:
In gevallen waarin slechts sommige leden van de Raad stemrecht hebben (bv. nauwere samenwerking of eurozone), zullen de bepalingen van de grondwet die specifiek de gekwalificeerde meerderheid in dergelijke gevallen definiëren, worden aangepast. Die aanpassing zal bestaan in het invoegen in deze bepalingen van de in artikel I-24 , leden 1 en 2, genoemde percentages, zodat ze slechts van toepassing zijn op leden van de Raad die stemrecht hebben en op de bevolking van de lidstaten die zij vertegenwoordigen. Wat de aanpassing van het cijfer in de tweede alinea van lid 1 betreft, zal het aantal leden van de Raad het minimumaantal zijn dat op grond van het bevolkingscriterium een blokkerende minderheid kan vormen, plus één.
De twee laatste alinea's hebben één laatste alinea vervangen, waarvan de tekst (document CIG 50/03) luidde:
Onder gekwalificeerde meerderheid wordt verstaan de meerderheid van de leden van de Raad, welke meerderheid lidstaten vertegenwoordigt waarvan de totale bevolking ten minste drievijfde uitmaakt van de totale bevolking van de deelnemende lidstaten waarvan de vertegenwoordigers aan de stemming deelnemen. [*]
Noot bij lid 3 (= de cursieve alinea hierboven, document CIG 50/03):
De Groep juridische deskundigen van de IGC is van oordeel dat deze alinea vraagt om een overgangsbepaling met een definitie van gekwalificeerde meerderheid vóór 9 november 2009, welke bepaling zou moeten worden opgenomen in één "Protocol betreffende de overgangsbepalingen" dat genoemd wordt in de voetnoot [bij artikel I-19] (zie bij wijze van voorbeeld de tekst van de juridische adviseur op blz. 33 van Addendum 1 bij dit document).
In verband met de overbrenging van deze overgangsbepaling naar het protocol betreffende de overgangsbepalingen, die door alle andere delegaties is goedgekeurd, rijzen echter voor de Spaanse en de Poolse delegatie vragen in verband met politieke opportuniteit. De groep vindt dat deze overbrenging moet plaatsvinden voorzover deze vragen worden opgelost.
-
1.Teneinde de positie van de euro in het internationaal monetair stelsel veilig te stellen, stelt de Raad op voorstel van de Commissie een Europees besluit vast houdende de gemeenschappelijke standpunten in de bevoegde internationale financiële instellingen en conferenties over kwesties die voor de Economische en Monetaire Unie van bijzonder belang zijn. De Raad besluit na raadpleging van de Europese Centrale Bank.
-
2.De Raad kan op voorstel van de Commissie passende maatregelen vaststellen met het oog op een gezamenlijke vertegenwoordiging in de internationale financiële instellingen en conferenties. De Raad besluit na raadpleging van de Europese Centrale Bank.
-
3.Met betrekking tot de in de leden 1 en 2 bedoelde maatregelen hebben alleen de leden van de Raad die lidstaten vertegenwoordigen welke de euro als munt hebben, stemrecht.
Onder gekwalificeerde meerderheid van stemmen wordt verstaan ten minste 55% van de leden van de Raad die lidstaten vertegenwoordigen waarvan de bevolking ten minste 65% uitmaakt van de bevolking van de deelnemende lidstaten.
Een blokkerende minderheid moet ten minste uit het minimumaantal van die leden van de Raad bestaan die meer dan 35% van de bevolking van de deelnemende lidstaten vertegenwoordigen, plus één lid; in het andere geval wordt de gekwalificeerde meerderheid geacht te zijn verkregen.