Artikel I-16: Het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid

I-15
Artikel I-16
I-17

Inhoudsopgave van deze pagina:


  • 1. 
    De bevoegdheid van de Unie met betrekking tot het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid bestrijkt alle gebieden van het buitenlands beleid en alle vraagstukken die verband houden met de veiligheid van de Unie, met inbegrip van de geleidelijke bepaling van een gemeenschappelijk defensiebeleid dat kan leiden tot een gemeenschappelijke defensie.

1.

Toelichting Nederlandse regering

Het eerste lid van dit artikel voorziet de specifieke bevoegdheden van de Unie op het terrein van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid (GBVB) van een algemeen kader. Het tweede lid geeft de randvoorwaarden voor uitoefening van bevoegdheden van de lidstaten op dit terrein aan. Ook hier geldt dat de bevoegdheid op dit terrein op grond van artikel I-14, eerste lid, een gedeelde bevoegdheid betreft, zij het met een geheel eigen karakter.

Het tweede lid van artikel I-16 vormt een onderstreping van het beginsel van loyale samenwerking neergelegd in artikel I-5 voor dit bijzondere terrein. Het doet evenwel niet af aan de specifieke uitzonderingspositie van sommige lidstaten op het terrein van het GBVB.

2.

Toelichting Belgische regering

Artikel I-16 definieert het toepassingsgebied van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, dat alle gebieden bestrijkt van het buitenlandse beleid en alle vraagstukken die verband houden met de gemeenschappelijke veiligheid, met inbegrip van de geleidelijke bepaling van een gemeenschappelijk defensiebeleid dat kan leiden tot een gemeenschappelijke defensie.

Op basis van het huidige artikel 11 VEU worden hier bovendien de verplichtingen gepreciseerd van de lidstaten, die hun actieve en onvoorwaardelijke steun geven aan het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid van de Unie en zich onthouden van elk optreden dat in strijd is met de belangen van de Unie of dat afbreuk zou kunnen doen aan haar doeltreffendheid.

3.

Ontwikkeling artikel

1984
  • 1. 
    In de internationale betrekkingen maakt de Unie gebruik van de methode van het gemeenschappelijk optreden op de in dit Verdrag genoemde gebieden ten aanzien waarvan zij een exclusieve of concurrerende bevoegdheid heeft.
  • 2. 
    Op het terrein van de handelspolitiek bezit de Unie een exclusieve bevoegdheid.
  • 3. 
    De Unie voert een ontwikkelingsbeleid. Tijdens een overgangsperiode van tien jaar krijgt dit beleid geleidelijk het karakter van een gemeenschappelijk optreden van de Unie. Voor zover de Lid-Staten onafhankelijke programma's blijven uitvoeren, stelt de Unie het kader vast waarbinnen zij zorg draagt voor de coördinatie van deze programma's met haar eigen beleid, onder eerbiediging van de vigerende internationale verplichtingen.
  • 4. 
    Wanneer bepaalde vormen van extern beleid tot de exclusieve bevoegdheid van de Europese Gemeenschappen behoren krachtens de Verdragen tot instelling daarvan, maar deze bevoegdheid niet volledig uitgeoefend is, worden bij de wet de voorwaarden en de termijnen vastgesteld die noodzakelijk zijn voor de volledige, uitoefening daarvan binnen een tijdsbestek dat niet langer dan vijf jaar mag bedragen.
1994
  • 1. 
    De Europese Raad stelt de beginselen en de algemene richtsnoeren van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid vast, met inbegrip van het gemeenschappelijk defensiebeleid en de gemeenschappelijke defensie.
  • 2. 
    De Raad besluit, op voorstel van de Commissie of op verzoek van een lid-staat, over de gemeenschappelijke standpunten of activiteiten van de Unie. Behoudens extreem urgente gevallen, raadpleegt hij het Europees Parlement op de daarvoor aangewezen wijze. In ieder geval houdt hij het Europees Parlement op de hoogte en geeft hij het rekenschap van zijn optreden.

    De Raad besluit met eenparigheid van stemmen, behalve in de gevallen waarin hij zich op voorstel van de Commissie met overgekwalificeerde meerderheid uitspreekt. Na afloop van een periode van vijf jaar besluit hij met meerderheid van stemmen en uitsluitend op voorstel van de Commissie.

2003

Het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid van de Unie wordt door de lidstaten actief en zonder voorbehoud gesteund, in een geest van loyaliteit en onderlinge solidariteit. Zij onthouden zich van elk optreden dat strijdig is met de belangen van de Unie of dat haar doeltreffendheid kan schaden.

4.

Toelichting

Met dit artikel wordt beoogd de specifieke verplichtingen van de lidstaten in de uitoefening van hun bevoegdheden op dat gebied te verduidelijken.

2003
  • 1. 
    De bevoegdheid van de Unie met betrekking tot het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid bestrijkt alle gebieden van het buitenlands beleid en alle vraagstukken die verband houden met de veiligheid van de Unie, met inbegrip van de geleidelijke bepaling van een gemeenschappelijk defensiebeleid dat kan leiden tot een gemeenschappelijke defensie.
2003
  • 1. 
    De bevoegdheid van de Unie met betrekking tot het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid bestrijkt alle gebieden van het buitenlands beleid en alle vraagstukken die verband houden met de veiligheid van de Unie, met inbegrip van de geleidelijke bepaling van een gemeenschappelijk defensiebeleid dat kan leiden tot een gemeenschappelijke defensie.
2003
  • 1. 
    De bevoegdheid van de Unie met betrekking tot het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid bestrijkt alle gebieden van het buitenlands beleid en alle vraagstukken die verband houden met de veiligheid van de Unie, met inbegrip van de geleidelijke bepaling van een gemeenschappelijk defensiebeleid dat kan leiden tot een gemeenschappelijke defensie.
2004
  • 1. 
    De bevoegdheid van de Unie met betrekking tot het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid bestrijkt alle gebieden van het buitenlands beleid en alle vraagstukken die verband houden met de veiligheid van de Unie, met inbegrip van de geleidelijke bepaling van een gemeenschappelijk defensiebeleid dat kan leiden tot een gemeenschappelijke defensie.