Artikel 56: Sociaal beleid en gezondheidspolitiek
De Unie treedt op op het gebied van het sociaal beleid en de gezondheidspolitiek, en met name waar het gaat om aangelegenheden in verband met:
-
-werkgelegenheid, en in het bijzonder de totstandbrenging van algemene, vergelijkbare voorwaarden voor het behoud en het scheppen van arbeidsplaatsen,
-
-arbeidsrecht en arbeidsvoorwaarden,
-
-gelijkstelling van mannen en vrouwen,
-
-beroepsopleiding en voortgezette vorming,
-
-sociale zekerheid en bijstand,
-
-bescherming tegen arbeidsongevallen en beroepsziekten,
-
-arbeidshygiëne,
-
-vakbondsrecht en collectieve onderhandelingen tussen werkgeers en werknemers, vooral met het oog op het sluiten van collectieve arbeidsovereenkomsten op het niveau van de Unie,
-
-vormen van medezeggenschap van de werknemers ten aanzien van de beslissingen die hun beroepsleven en de organisatie van de ondernemingen betreffen,
-
-regeling van de mate waarin burgers van derde landen gelijk kunnen worden behandeld,
-
-de onderhandelinge aanpassing van de regeling inzake onderzoek, produktie, werking en verkoop van farmaceutische produkten,
-
-de preventie van drugverslaving,
-
-de coördinatie van de wederzijdse hulp bij rampen en epidemieën.
De Unie treedt op op het gebied van het sociaal beleid en de gezondheidspolitiek, en met name waar het gaat om aangelegenheden in verband met:
-
-werkgelegenheid, en in het bijzonder de totstandbrenging van algemene, vergelijkbare voorwaarden voor het behoud en het scheppen van arbeidsplaatsen,
-
-arbeidsrecht en arbeidsvoorwaarden,
-
-gelijkstelling van mannen en vrouwen,
-
-beroepsopleiding en voortgezette vorming,
-
-sociale zekerheid en bijstand,
-
-bescherming tegen arbeidsongevallen en beroepsziekten,
-
-arbeidshygiëne,
-
-vakbondsrecht en collectieve onderhandelingen tussen werkgeers en werknemers, vooral met het oog op het sluiten van collectieve arbeidsovereenkomsten op het niveau van de Unie,
-
-vormen van medezeggenschap van de werknemers ten aanzien van de beslissingen die hun beroepsleven en de organisatie van de ondernemingen betreffen,
-
-regeling van de mate waarin burgers van derde landen gelijk kunnen worden behandeld,
-
-de onderhandelinge aanpassing van de regeling inzake onderzoek, produktie, werking en verkoop van farmaceutische produkten,
-
-de preventie van drugverslaving,
-
-de coördinatie van de wederzijdse hulp bij rampen en epidemieën.
-
1.Ter verwezenlijking van de doelstellingen van [voorheen artikel 136] wordt het optreden van de lidstaten op de volgende gebieden door de Unie ondersteund en aangevuld:
-
a)de verbetering van met name het arbeidsmilieu, om de veiligheid en de gezondheid van de werknemers te beschermen;
-
b)de arbeidsvoorwaarden;
-
c)de sociale zekerheid en de sociale bescherming van de werknemers;
-
d)de bescherming van de werknemers bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst;
-
e)de informatie en de raadpleging van de werknemers;
-
f)de vertegenwoordiging en collectieve verdediging van de belangen van werknemers en werkgevers, met inbegrip van de medezeggenschap, onder voorbehoud van lid 5;
-
g)de werkgelegenheidsvoorwaarden voor onderdanen van derde landen die op wettige wijze op het grondgebied van de Unie verblijven;
-
h)de integratie van personen die van de arbeidsmarkt zijn uitgesloten, onverminderd [ex artikel 150];
-
i)de gelijkheid van mannen en vrouwen wat hun kansen op de arbeidsmarkt en de behandeling
-
-
1.Ter verwezenlijking van de doelstellingen van artikel III-103 wordt het optreden van de lidstaten op de volgende gebieden door de Unie ondersteund en aangevuld:
-
a)de bescherming van de veiligheid en de gezondheid van werknemers, in het bijzonder door verbetering van de arbeidsomstandigheden;
-
b)de arbeidsvoorwaarden;
-
c)de sociale zekerheid en de sociale bescherming van werknemers;
-
d)de bescherming van werknemers bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst;
-
e)de informatieverstrekking aan en de raadpleging van werknemers;
-
f)de vertegenwoordiging en collectieve verdediging van de belangen van werknemers en werkgevers, met inbegrip van de medezeggenschap, onder voorbehoud van lid 6;
-
g)de werkgelegenheidsvoorwaarden voor onderdanen van derde landen die op wettige wijze op het grondgebied van de Unie verblijven;
-
h)de integratie van personen die van de arbeidsmarkt zijn uitgesloten, onverminderd artikel III-183;
-
i)de gelijkheid van mannen en vrouwen wat hun kansen op de arbeidsmarkt en de behandeling op het werk betreft;
-
j)de bestrijding van sociale uitsluiting;
-
k)de modernisering van de stelsels voor sociale bescherming, onverminderd punt c).
-
-
2.Te dien einde:
-
a)kunnen bij Europese wet of kaderwet maatregelen worden vastgesteld die erop gericht zijn de samenwerking tussen de lidstaten aan te moedigen door middel van initiatieven ter verbetering van de kennis, ontwikkeling van de uitwisseling van informatie en optimale praktijken, bevordering van een innovatieve aanpak en evaluatie van ervaringen, met uitzondering van enige harmonisatie van de wettelijke of bestuursrechtelijke regelingen van de lidstaten;
-
b)kunnen op de in lid 1, onder a) tot en met i), bedoelde gebieden bij Europese kaderwet minimumvoorschriften worden vastgesteld die geleidelijk van toepassing zullen worden, met inachtneming van de in elk van de lidstaten bestaande omstandigheden en technische voorschriften. In deze Europese kaderwet wordt vermeden zodanige administratieve, financiële en juridische verplichtingen op te leggen, dat de oprichting en ontwikkeling van kleine en middelgrote ondernemingen daardoor zou kunnen worden belemmerd.
In alle gevallen wordt de Europese wet of kaderwet vastgesteld na raadpleging van het Comité van de Regio's en het Economisch en Sociaal Comité.
-
-
3.In afwijking van lid 2 wordt op de in lid 1, onder c), d), f) en g), bedoelde gebieden de Europese wet of kaderwet door de Raad van Ministers met eenparigheid van stemmen vastgesteld, na raadpleging van het Europees Parlement, het Comité van de Regio's en het Economisch en Sociaal Comité.
Op voorstel van de Europese Commissie kan de Raad van Ministers een Europees besluit vaststellen waarbij de gewone wetgevingsprocedure van toepassing wordt verklaard op lid 1, onder d), f) en g). De Raad besluit met eenparigheid van stemmen, na raadpleging van het Europees Parlement.
-
4.Een lidstaat kan de sociale partners, indien zij daar gezamenlijk om verzoeken, belasten met de uitvoering van de krachtens lid 2 vastgestelde Europese kaderwetten. In dat geval verzekert de lidstaat zich ervan dat de sociale partners uiterlijk op de datum waarop een Europese kaderwet moet zijn omgezet de nodige maatregelen bij overeenkomst hebben ingevoerd.
De betrokken lidstaat moet zelf alle maatregelen treffen om te allen tijde te waarborgen dat de in de genoemde kaderwet voorgeschreven resultaten worden bereikt.
-
5.De krachtens dit artikel vastgestelde Europese wetten en kaderwetten:
-
a)laten het recht van de lidstaten, de fundamentele beginselen van hun socialezekerheidsstelsel vast te stellen, onverlet en mogen geen aanmerkelijke gevolgen hebben voor het financiële evenwicht van dat stelsel;
-
b)beletten niet dat een lidstaat maatregelen met een hogere graad van bescherming handhaaft of invoert welke met de Grondwet verenigbaar zijn.
-
-
6.Dit artikel is niet van toepassing op de beloning, het recht van vereniging, het stakingsrecht of het recht tot uitsluiting.
-
1.Ter verwezenlijking van de doelstellingen van artikel III-103 wordt het optreden van de lidstaten op de volgende gebieden door de Unie ondersteund en aangevuld:
-
a)de bescherming van de veiligheid en de gezondheid van werknemers, in het bijzonder door verbetering van de arbeidsomstandigheden;
-
b)de arbeidsvoorwaarden;
-
c)de sociale zekerheid en de sociale bescherming van werknemers;
-
d)de bescherming van werknemers bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst;
-
e)de informatieverstrekking aan en de raadpleging van werknemers;
-
f)de vertegenwoordiging en collectieve verdediging van de belangen van werknemers en werkgevers, met inbegrip van de medezeggenschap, onder voorbehoud van lid 6;
-
g)de werkgelegenheidsvoorwaarden voor onderdanen van derde landen die op wettige wijze op het grondgebied van de Unie verblijven;
-
h)de integratie van personen die van de arbeidsmarkt zijn uitgesloten, onverminderd artikel III-183;
-
i)de gelijkheid van mannen en vrouwen wat hun kansen op de arbeidsmarkt en de behandeling op het werk betreft;
-
j)de bestrijding van sociale uitsluiting;
-
k)de modernisering van de stelsels voor sociale bescherming, onverminderd punt c).
-
-
2.Te dien einde:
-
a)kunnen bij Europese wet of kaderwet maatregelen worden vastgesteld die erop gericht zijn de samenwerking tussen de lidstaten aan te moedigen door middel van initiatieven ter verbetering van de kennis, ontwikkeling van de uitwisseling van informatie en optimale praktijken, bevordering van een innovatieve aanpak en evaluatie van ervaringen, met uitzondering van enige harmonisatie van de wettelijke of bestuursrechtelijke regelingen van de lidstaten;
-
b)kunnen op de in lid 1, onder a) tot en met i), bedoelde gebieden bij Europese kaderwet minimumvoorschriften worden vastgesteld die geleidelijk van toepassing zullen worden, met inachtneming van de in elk van de lidstaten bestaande omstandigheden en technische voorschriften. In deze Europese kaderwet wordt vermeden zodanige administratieve, financiële en juridische verplichtingen op te leggen, dat de oprichting en ontwikkeling van kleine en middelgrote ondernemingen daardoor zou kunnen worden belemmerd.
In alle gevallen wordt de Europese wet of kaderwet vastgesteld na raadpleging van het Comité van de Regio's en het Economisch en Sociaal Comité.
-
-
3.In afwijking van lid 2 wordt op de in lid 1, onder c), d), f) en g), bedoelde gebieden de Europese wet of kaderwet door de Raad met eenparigheid van stemmen vastgesteld, na raadpleging van het Europees Parlement, het Comité van de Regio's en het Economisch en Sociaal Comité.
Op voorstel van de Commissie kan de Raad een Europees besluit vaststellen waarbij de gewone wetgevingsprocedure van toepassing wordt verklaard op lid 1, onder d), f) en g). De Raad besluit met eenparigheid van stemmen, na raadpleging van het Europees Parlement.
-
4.Een lidstaat kan de sociale partners, indien zij daar gezamenlijk om verzoeken, belasten met de uitvoering van de krachtens de leden 2 en 3 vastgestelde Europese kaderwetten of, in voorkomend geval, de uitvoering van de overeenkomstig artikel III-106 vastgestelde Europese verordeningen of besluiten.
In dat geval verzekert de lidstaat zich ervan dat de sociale partners uiterlijk op de datum waarop een Europese kaderwet moet zijn omgezet en op de datum waarop een Europese verordening of een Europees besluit uitgevoerd moet zijn, de nodige maatregelen bij overeenkomst hebben ingevoerd. De betrokken lidstaat moet zelf alle maatregelen treffen om te allen tijde te waarborgen dat de bij kaderwet, verordening of besluit voorgeschreven resultaten worden bereikt.
-
5.De krachtens dit artikel vastgestelde Europese wetten en kaderwetten:
-
a)laten het recht van de lidstaten, de fundamentele beginselen van hun socialezekerheidsstelsel vast te stellen, onverlet en mogen geen ingrijpende gevolgen hebben voor het financiële evenwicht van dat stelsel;
-
b)beletten niet dat een lidstaat strengere met de Grondwet verenigbare beschermingsmaatregelen handhaaft of invoert.
-
-
6.Dit artikel is niet van toepassing op de beloning, het recht van vereniging, het stakingsrecht of het recht tot uitsluiting.
-
1.Ter verwezenlijking van de doelstellingen van artikel III-209 wordt het optreden van de lidstaten op de volgende gebieden door de Unie ondersteund en aangevuld:
-
a)de verbetering van met name het arbeidsmilieu om de veiligheid en de gezondheid van de werknemers te beschermen;
-
b)de arbeidsvoorwaarden;
-
c)de sociale zekerheid en de sociale bescherming van werknemers;
-
d)de bescherming van werknemers bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst;
-
e)de informatieverstrekking aan en de raadpleging van werknemers;
-
f)de vertegenwoordiging en collectieve verdediging van de belangen van werknemers en werkgevers, met inbegrip van de medezeggenschap, onder voorbehoud van lid 6;
-
g)de werkgelegenheidsvoorwaarden voor onderdanen van derde landen die op wettige wijze op het grondgebied van de Unie verblijven;
-
h)de integratie van personen die van de arbeidsmarkt zijn uitgesloten, onverminderd artikel III-283;
-
i)de gelijkheid van vrouwen en mannen wat hun kansen op de arbeidsmarkt en de behandeling op het werk betreft;
-
j)de bestrijding van sociale uitsluiting;
-
k)de modernisering van de stelsels voor sociale bescherming, onverminderd het bepaalde onder c).
-
-
2.Voor de toepassing van lid 1:
-
a)kunnen bij Europese wet of kaderwet maatregelen worden vastgesteld die erop gericht zijn de samenwerking tussen de lidstaten aan te moedigen door middel van initiatieven ter verbetering van de kennis, ontwikkeling van de uitwisseling van informatie en optimale praktijken, bevordering van een innovatieve aanpak en evaluatie van ervaringen, met uit sluiting van enige harmonisatie van de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten;
-
b)kunnen op de in lid 1, onder a) tot en met i), bedoelde gebieden bij Europese kaderwet minimumvoorschriften worden vastgesteld die geleidelijk van toepassing zullen worden, met inachtneming van de in elk van de lidstaten bestaande omstandigheden en technische voorschriften. In deze Europese kaderwetten wordt vermeden zodanige administratieve, financiële en juridische verplichtingen op te leggen, dat de oprichting en ontwikkeling van kleine en middelgrote ondernemingen daardoor zou kunnen worden belemmerd.
In alle gevallen worden de Europese wetten of kaderwetten na raadpleging van het Comité van de Regio's en het Economisch en Sociaal Comité vastgesteld.
-
-
3.In afwijking van lid 2 worden op de in lid 1, onder c), d), f) en g), bedoelde gebieden Europese wetten of kaderwetten door de Raad met eenparigheid van stemmen vastgesteld, na raadpleging van het Europees Parlement, het Comité van de Regio's en het Economisch en Sociaal Comité.
Op voorstel van de Commissie kan de Raad bij Europees besluit de gewone wetgevingsprocedure van toepassing verklaren op lid 1, onder d), f) en g). De Raad besluit met eenparigheid van stemmen, na raadpleging van het Europees Parlement.
-
4.Een lidstaat kan de sociale partners, indien zij daar gezamenlijk om verzoeken, belasten met de uitvoering van de krachtens de leden 2 en 3 vastgestelde Europese kaderwetten of, in voorkomend geval, de uitvoering van de overeenkomstig artikel III-212 vastgestelde Europese verordeningen of besluiten.
In dat geval verzekert de lidstaat zich ervan dat de sociale partners uiterlijk op de datum waarop een Europese kaderwet moet zijn omgezet en op de datum waarop een Europese verordening of een Europees besluit uitgevoerd moet zijn, de nodige maatregelen bij overeenkomst hebben ingevoerd. De betrokken lidstaat moet zelf alle nodige maatregelen treffen om te allen tijde te waarborgen dat de bij die kaderwet, die verordening of dat besluit voorgeschreven resultaten worden bereikt.
-
5.De krachtens dit artikel vastgestelde Europese wetten en kaderwetten:
-
a)laten het recht van de lidstaten, de fundamentele beginselen van hun socialezekerheidsstelsel vast te stellen, onverlet en mogen geen ingrijpende gevolgen hebben voor het financiële evenwicht van dat stelsel;
-
b)beletten niet dat een lidstaat strengere met de Grondwet verenigbare beschermingsmaatregelen handhaaft of invoert.
-
-
6.Dit artikel is niet van toepassing op de beloning, het recht van vereniging, het stakingsrecht of het recht tot uitsluiting.