Vroege pogingen 1941-1994
Het streven naar een Europese Grondwet is al oud en in feite kan men zeggen dat het document dat Nederlanders op 1 juni 2005 verwierpen de vierde serieuze poging is om te komen tot een Europese Grondwet.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd door diverse verzetsgroepen nagedacht over een Europabrede naoorlogse samenwerking, die geregeld moest worden in een Europese Grondwet. Gelijk na de oprichting van de Europese Gemeenschap van Kolen en Staal (EGKS) in 1952 werden plannen gemaakt voor de opstelling van een Europees Statuut. In Nederland probeerde men de geesten hiervoor rijp te maken met een proefreferendum in Delft en Bolsward in december 1952.
In juni 1979 werd voor het eerst het Europees Parlement door algemene verkiezingen gekozen. Het streven naar een Europese Grondwet werd toen nieuw leven ingeblazen en het Parlement kwam tot een ontwerpverdrag tot oprichting van de Europese Unie (februari 1984). Na 1989 deed het Europees Parlement een nieuwe poging, wat leidde tot een ontwerp-Europese Grondwet in januari 1994. Het Europees Statuut (1953) en de ontwerp-grondwetten van 1984 en 1994 hebben alledrie een sterk sturende werking gehad op de wijze waarop Europese samenwerking richting kreeg.
Inhoudsopgave van deze pagina:
Diverse Europese verzetsbewegingen hebben tijdens de Tweede Wereldoorlog geprobeerd om een na-oorlogs Europa te voorzien, waarin oorlog voorkomen kon worden. Al in 1941 schreef de Italiaanse communist Altiero Spinelli zijn beroemde 'Manifest van Ventotene'. Spinelli was opgepakt door Mussolini, en gevangengezet op het eilandje Ventotene. Het Manifest werd op sigarettenvloeitjes geschreven en naar het vasteland gesmokkeld, waarna het snel verspreid en vertaald werd. Het document wordt algemeen beschouwd als de eerste aanzet tot een Europese Grondwet.
Verzetsbewegingen uit verschillende landen hadden tijdens de Tweede Wereldoorlog clandestiene ontmoetingen om mogelijkheden tot het opstellen van een Europese Grondwet te bespreken. Ook Duitse verzetsbewegingen werden hierin betrokken. Premier Jan Peter Balkenende bracht tijdens een herdenkingsbijeenkomst in Berlijn (20 juli 2004) de activiteiten van Kreisauer Kreis onder de aandacht. Hiermee ontketende de premier in komkommertijd een stormpje op de opiniepagina's van NRC Handelsblad en De Volkskrant - de laatste krant beschuldigde hem van 'historische acrobatiek'.
"Europese Grondwet door Straatsburg aanvaard", kopte De Volkskrant prominent op de voorpagina van 11 maart 1953. Parlementariërs uit "Klein Europa" (Frankrijk, Italië, West-Duitsland, Nederland, België en Luxemburg) hadden zich met 55 stemmen vóór en 5 onthoudingen uitgesproken voor een ontwerp-grondwet, waarover zo'n 6 maanden was onderhandeld.
Dit Europees Statuut is snel in de vergetelheid geraakt. Eigenlijk ten onrechte, omdat de voorbereidende discussies een sterk sturende werking hebben gehad op de wijze waarop de Europese samenwerking de decennia daarna vorm kreeg. De Nederlandse afgevaardigden, onder leiding van de KVP'ers Pieter Blaisse en Marga Klompé, hebben een groot stempel gedrukt op deze vroege ontwerp-Grondwet door te pleiten voor nauwe economische samenwerking. Hiermee maakten zij de geesten rijp voor de oprichting van de Europese Economische Gemeenschap (E.E.G.) in 1958.
De Nederlandse kiezer sprak zich op woensdag 1 juni 2005 uit over de Europese Grondwet. Bijzonder genoeg was dit niet het eerste referendum over de Europese Grondwet in Nederland. Op woensdag 17 december 1952 werd in Delft en Bolsward een volksstemming over hetzelfde onderwerp georganiseerd.
Dit proef-referendum was een initiatief van de Europese Beweging Nederland, en kreeg nationale en internationale aandacht. Ministers, Tweede-Kamerleden en andere prominenten bezochten beide steden ter ondersteuning van de propagandacampagne voor een 'ja'. De referendumuitslag was voorpaginanieuws voor alle landelijke dagbladen.
In juni 1979 vonden voor het eerst algemene verkiezingen plaats voor het Europees Parlement. Onder leiding van de Italiaan Altiero Spinelli vormde zich binnen het Europees Parlement een constitutionele commissie, die een ontwerp-Grondwet voorbereidde. De werkzaamheden van de commissie leidden tot "Ontwerp-verdrag tot oprichting van de Europese Unie", dat Spinelli in januari 1984 met een grote meerderheid door het Europees Parlement loodste.
Het ontwerp-verdrag omschreef Spinelli als "een ware grondwet ten aanzien van de inhoud, een internationaal verdrag ten aanzien van de vorm". De oproep van het Europees Parlement aan de Europese regeringsleiders om het ontwerp-verdrag aan te nemen kreeg geen navolging, maar het document vormde een belangrijk referentiepunt bij de opstelling van de daaropvolgende mijlpalen in de Europese samenwerking, namelijk de Europese Akte (1986) en het Verdrag van Maastricht (1991).
Door de omwentelingen in Oost-Europa en de verkiezing van een nieuw Europees Parlement in juni 1989 kreeg het streven naar een Europese Grondwet een nieuwe impuls. In het Europees Parlement nam deze keer de Belgische christen-democraat Fernand Herman de handschoen op. In de loop van 1993 deed hij een studie naar de haalbaarheid van het project. In januari 1994 leidde dit tot het opstellen van een ontwerp-Grondwet voor de Europese Unie.
Deze 'vroege' ontwerp-Grondwet van het Europees Parlement is in vele opzichten een blauwdruk van het document dat is opgesteld door de Europese Conventie. De argumenten die Herman formuleerde voor de opstelling van een Grondwet voor de Unie vertonen inhoudelijk grote overeenkomsten met de latere verklaringen van Nice (2000) en Laken (2001). Ook de thematische indeling van de vroege Grondwet is in grote lijnen hetzelfde als de huidige Europese Grondwet (van oktober 2004).