Artikel III-312: Overdragen ongebruikte kredieten naar volgend begrotingsjaar
Inhoudsopgave van deze pagina:
Onder de voorwaarden die worden vastgesteld bij de in artikel III-318 bedoelde Europese wet, kunnen de kredieten welke aan het einde van het begrotingsjaar ongebruikt zijn gebleven, worden overgedragen uitsluitend naar het eerstvolgende begrotingsjaar, voorzover deze kredieten niet betrekking hebben op personeelsuitgaven.
De kredieten worden ingedeeld in hoofdstukken, waarin de uitgaven worden gegroepeerd naar hun aard en bestemming en onderverdeeld overeenkomstig de in artikel III-318 bedoelde Europese wet.
De uitgaven
-
-van het Europees Parlement,
-
-van de Europese Raad en van de Raad,
-
-van de Commissie en
-
-van het Hof van Justitie van de Europese Unie
worden als afzonderlijke afdelingen in de begroting opgenomen, onverminderd een speciale regeling voor bepaalde gemeenschappelijke uitgaven.
-
1.Het meerjarig financieel kader wordt vastgesteld voor een periode van ten minste vijf jaar, overeenkomstig artikel I-54.
-
2.In het financieel kader worden de jaarlijkse maximumbedragen aan kredieten voor vastleggingen per uitgavencategorie vastgesteld, alsmede het jaarlijkse maximumbedrag van de kredieten voor betalingen. De uitgavencategorieën, die gering in aantal zijn, corresponderen met de grote beleidsdomeinen van de Unie.
-
3.Het financieel kader omvat alle andere bepalingen die dienstig zijn voor het goede verloop van de jaarlijkse begrotingsprocedure.
-
4.Indien de Europese wet van de Raad houdende een nieuw financieel kader nog niet is vastgesteld wanneer het voorgaand financieel kader verstrijkt, blijven de maximumbedragen en de overige bepalingen betreffende het laatste jaar van het voorgaand financieel kader van toepassing totdat deze wet is vastgesteld.
-
5.Tijdens de gehele procedure die leidt tot vaststelling van het meerjarig financieel kader, nemen het Parlement, de Raad en de Commissie alle maatregelen die nodig zijn om de procedure tot een goed einde te brengen.
Artikel III-304, dat een aanvulling is op ontwerp-artikel I-54, is helemaal nieuw. Het bevat de voorschriften betreffende het meerjarig financieel kader die volgens het eindverslag van de Studiegroep begrotingsprocedure in deel III van de Grondwet thuishoren. Het betreft:
-
-De duur van de door het meerjarig kader bestreken periode. Die moet ten minste vijf jaar bedragen.
-
-De vaststelling van de jaarlijkse maxima aan kredieten voor vastleggingen voor een beperkt aantal rubrieken en van het jaarlijkse maximum van de kredieten voor betalingen. Die maxima mogen het maximum van de eigen middelen niet te boven gaan. Dat voorschrift staat al in artikel 39 bis van deel I van de Grondwet, zodat het hier niet hoeft te worden herhaald.
-
-De vaststelling van de "uitgavencategorieën". De studiegroep heeft bevonden dat de uitgavencategorieën niet in de Grondwet vermeld hoeven te worden, maar daarin moet wel worden bepaald dat voor slechts een beperkt aantal categorieën bindende maxima mogen gelden, omdat anders de jaarlijkse begroting inhoudsloos zou worden. Om die reden is aan het eind in lid 2 een zeer ruime omschrijving van de categorieën opgenomen, waarin echter de nadruk wordt gelegd op het beperkte aantal daarvan.
-
-Het voorschrift dat het financieel kader alle andere bepalingen kan omvatten die dienstig zijn voor het goede verloop van de jaarlijkse begrotingsprocedure. Daarmee worden enkel de bepalingen bedoeld die nauw verband houden met de toepassing van het financieel kader. Dit voorschrift verwoordt slechts de inhoud van de huidige financiële vooruitzichten.
-
-De regeling waarbij een oplossing wordt geboden, bij een eventueel mislukken van de procedure voor de vaststelling van het "meerjarig financieel kader". De studiegroep heeft voorgesteld dat die regeling erin zou bestaan dat de bedragen van het laatste jaar van het voorgaand "financieel kader" van toepassing zouden blijven. Zo'n regeling is noodzakelijk omdat het de bedoeling is dat het financieel kader het bindende kader voor de jaarlijkse begrotingsprocedure wordt.
-
-De plicht voor alle instellingen er alles aan te doen om de procedure tot een goed einde te brengen. Lid 5 heeft ten doel de idee van interinstitutionele onderhandelingen in de besluitvormingsprocedure te handhaven.
Het Præsidium achtte het niet nodig een bepaling op te nemen waarmee het meerjarig financieel kader gewijzigd kan worden aangezien, zoals door de studiegroep in overweging werd gegeven, voor dergelijke wijzigingen dezelfde procedure gevolgd zou moeten worden als voor de vaststelling van het kader.
-
1.Het meerjarig financieel kader wordt vastgesteld voor een periode van ten minste vijf jaar, overeenkomstig artikel I-54.
-
2.In het financieel kader worden de jaarlijkse maximumbedragen aan kredieten voor vastleggingen per uitgavencategorie vastgesteld, alsmede het jaarlijkse maximumbedrag van de kredieten voor betalingen. De uitgavencategorieën, die gering in aantal zijn, corresponderen met de grote beleidsdomeinen van de Unie.
-
3.Het financieel kader omvat alle andere bepalingen die dienstig zijn voor het goede verloop van de jaarlijkse begrotingsprocedure.
-
4.Indien de Europese wet van de Raad van Ministers houdende een nieuw financieel kader nog niet is vastgesteld wanneer het voorgaand financieel kader verstrijkt, blijven de maximumbedragen en de overige bepalingen betreffende het laatste jaar van het voorgaand financieel kader van toepassing totdat deze wet is vastgesteld.
-
5.Tijdens de gehele procedure die leidt tot vaststelling van het financieel kader, nemen het Europees Parlement, de Raad van Ministers en de Europese Commissie alle maatregelen die nodig zijn om de procedure tot een goed einde te brengen.
Onder de voorwaarden die worden vastgesteld bij de in artikel III-318 bedoelde Europese wet, kunnen de kredieten welke aan het einde van het begrotingsjaar ongebruikt zijn gebleven, worden overgedragen uitsluitend naar het eerstvolgende begrotingsjaar, voorzover deze kredieten niet betrekking hebben op personeelsuitgaven.
De kredieten worden ingedeeld in hoofdstukken, waarin de uitgaven worden gegroepeerd naar hun aard en bestemming en onderverdeeld overeenkomstig de in artikel III-318 bedoelde Europese wet.
De uitgaven van het Europees Parlement, van de Raad van Ministers, van de Europese Commissie en van het Hof van Justitie worden als afzonderlijke afdelingen in de begroting opgenomen, onverminderd een speciale regeling voor bepaalde gemeenschappelijke uitgaven.
Onder de voorwaarden die worden vastgesteld bij de in artikel III-318 bedoelde Europese wet, kunnen de kredieten welke aan het einde van het begrotingsjaar ongebruikt zijn gebleven, worden overgedragen uitsluitend naar het eerstvolgende begrotingsjaar, voorzover deze kredieten niet betrekking hebben op personeelsuitgaven.
De kredieten worden ingedeeld in hoofdstukken, waarin de uitgaven worden gegroepeerd naar hun aard en bestemming en onderverdeeld overeenkomstig de in artikel III-318 bedoelde Europese wet.
De uitgaven
-
-van het Europees Parlement,
-
-van de Europese Raad en van de Raad,
-
-van de Commissie en
-
-van het Hof van Justitie van de Europese Unie
worden als afzonderlijke afdelingen in de begroting opgenomen, onverminderd een speciale regeling voor bepaalde gemeenschappelijke uitgaven.
Onder de voorwaarden bepaald bij de in artikel III-412 bedoelde Europese wet, kunnen de niet op personeelsuitgaven betrekking hebbende kredieten welke aan het einde van het begrotingsjaar ongebruikt zijn gebleven, worden overgedragen, evenwel uitsluitend naar het eerstvolgende begrotingsjaar.
De kredieten worden ingedeeld in hoofdstukken, waarin de uitgaven worden gegroepeerd naar hun aard en bestemming en onderverdeeld overeenkomstig de in artikel III-412 bedoelde Europese wet.
De uitgaven:
-
-van het Europees Parlement,
-
-van de Europese Raad en van de Raad,
-
-van de Commissie, en
-
-van het Hof van Justitie van de Europese Unie,
worden als afzonderlijke afdelingen in de begroting opgenomen, onverminderd een speciale regeling voor bepaalde gemeenschappelijke uitgaven.