Artikel III-205: Europees Parlement
Inhoudsopgave van deze pagina:
-
1.De minister van Buitenlandse Zaken van de Unie raadpleegt het Europees Parlement overeenkomstig de artikelen I-39, lid 6, en I-40, lid 8. Hij ziet erop toe dat de opvattingen van het Europees Parlement naar behoren in aanmerking worden genomen. Bij de informatieverstrekking aan het Europees Parlement kunnen de speciale vertegenwoordigers worden ingeschakeld.
-
2.Het Europees Parlement kan vragen of aanbevelingen tot de Raad en de minister van Buitenlandse Zaken van de Unie richten. Het wijdt tweemaal per jaar een debat aan de vooruitgang die is geboekt bij de uitvoering van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, met inbegrip van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid.
-
1.De minister van Buitenlandse Zaken raadpleegt het Europees Parlement over de voornaamste aspecten en de fundamentele keuzen op het gebied van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid en ziet erop toe dat de opvattingen van het Europees Parlement naar behoren in aanmerking worden genomen. Het Europees Parlement wordt door de minister van Buitenlandse Zaken regelmatig op de hoogte gehouden van de ontwikkeling van het buitenlands en veiligheidsbeleid van de Unie, met inbegrip van het veiligheids- en defensiebeleid.
-
2.Het Europees Parlement kan vragen of aanbevelingen tot de Raad en de minister van Buitenlandse Zaken richten. Het wijdt ieder jaar een debat aan de vooruitgang die is geboekt bij de uitvoering van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, met inbegrip van het veiligheids- en defensiebeleid.
In dit artikel is de tekst van artikel 21 VEU in gewijzigde vorm overgenomen. De wijzigingen zijn aangebracht op basis van de aanbevelingen van Werkgroep VII en om rekening te houden met de versmelting van de functies van Hoge Vertegenwoordiger en van Commissielid voor externe betrekkingen. "Het voorzitterschap" en "De Commissie" zijn vervangen door "de minister van Buitenlandse Zaken". De groep heeft erkend dat het huidig artikel 21 VEU reeds bevredigend is, maar niettemin moet worden aangevuld in dier voege dat de minister van Buitenlandse Zaken aan de in artikel 21 van het VEU omschreven taken deelneemt.
De woorden "met inbegrip van het veiligheids- en defensiebeleid" staan niet in artikel 21 VEU. Zij werden in beide leden ingevoegd om het toepassingsgebied van dit artikel uitdrukkelijker te omschrijven. Het Europees Parlement moet zo vaak en zo snel mogelijk worden geraadpleegd en op de hoogte worden gehouden, zodat een doeltreffend buitenlands beleid kan samengaan met het streven het Europees Parlement een daadwerkelijke rol toe te kennen.
-
1.De minister van Buitenlandse Zaken raadpleegt het Europees Parlement over de voornaamste aspecten en de fundamentele keuzen op het gebied van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, met inbegrip van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid, en ziet erop toe dat de opvattingen van het Europees Parlement naar behoren in aanmerking worden genomen. Het Europees Parlement wordt door de minister van Buitenlandse Zaken regelmatig op de hoogte gehouden van de ontwikkeling van het buitenlands en veiligheidsbeleid van de Unie, met inbegrip van het veiligheids- en defensiebeleid. Bij de informatieverstrekking aan het Europees Parlement kunnen de speciale vertegenwoordigers worden ingeschakeld.
-
2.Het Europees Parlement kan vragen of aanbevelingen tot de Raad en de minister van Buitenlandse Zaken richten. Het wijdt tweemaal per jaar een debat aan de vooruitgang die is geboekt bij de uitvoering van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, met inbegrip van het veiligheids- en defensiebeleid.
-
1.De minister van Buitenlandse Zaken van de Unie raadpleegt het Europees Parlement over de voornaamste aspecten en over de fundamentele keuzen op het gebied van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, met inbegrip van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid, en ziet erop toe dat de opvattingen van het Europees Parlement naar behoren in aanmerking worden genomen. Het Europees Parlement wordt door de minister van Buitenlandse Zaken van de Unie regelmatig op de hoogte gebracht van de ontwikkeling van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, met inbegrip van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid. Bij de informatieverstrekking aan het Europees Parlement kunnen de speciale vertegenwoordigers worden ingeschakeld.
-
2.Het Europees Parlement kan vragen of aanbevelingen tot de Raad van Ministers en de minister van Buitenlandse Zaken van de Unie richten. Het wijdt tweemaal per jaar een debat aan de vooruitgang die is geboekt bij de uitvoering van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, met inbegrip van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid.
-
1.De minister van Buitenlandse Zaken van de Unie raadpleegt het Europees Parlement overeenkomstig de artikelen I-39, lid 6, en I-40, lid 8. Hij ziet erop toe dat de opvattingen van het Europees Parlement naar behoren in aanmerking worden genomen. Bij de informatieverstrekking aan het Europees Parlement kunnen de speciale vertegenwoordigers worden ingeschakeld.
-
2.Het Europees Parlement kan vragen of aanbevelingen tot de Raad en de minister van Buitenlandse Zaken van de Unie richten. Het wijdt tweemaal per jaar een debat aan de vooruitgang die is geboekt bij de uitvoering van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, met inbegrip van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid.
-
1.De minister van Buitenlandse Zaken van de Unie raadpleegt het Europees Parlement en verstrekt het Europees Parlement informatie overeenkomstig de artikelen I-40, lid 8, en I-41, lid 8. Hij ziet erop toe dat de opvattingen van het Europees Parlement naar behoren in aanmerking worden genomen. Bij de informatieverstrekking aan het Europees Parlement kunnen de speciale vertegenwoordigers worden ingeschakeld.
-
2.Het Europees Parlement kan vragen of aanbevelingen tot de Raad en de minister van Buitenlandse Zaken van de Unie richten. Het wijdt tweemaal per jaar een debat aan de vooruitgang die is geboekt bij de uitvoering van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, met inbegrip van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid.