Artikel III-311: Uitgaven in afwezigheid van een begrotingswet
Inhoudsopgave van deze pagina:
-
1.Indien bij het begin van een begrotingsjaar geen Europese begrotingswet is vastgesteld, kunnen de uitgaven maandelijks worden verricht per hoofdstuk of per andere afdeling, overeenkomstig de bepalingen van de in artikel III-318 bedoelde Europese wet, zonder dat zij een twaalfde der bij de Europese begrotingswet van het vorige begrotingsjaar opgenomen kredieten mogen overschrijden en zonder dat deze maatregel tot gevolg mag hebben, dat de Europese Commissie meer dan een twaalfde van de kredieten van de voorliggende ontwerp-begroting ter beschikking krijgt.
-
2.De Raad van Ministers kan, op voorstel van de Europese Commissie en met inachtneming van de overige in lid 1 gestelde voorwaarden, een Europees besluit vaststellen waarbij uitgaven van meer dan een twaalfde worden toegestaan. De Raad van Ministers zendt dit besluit onverwijld aan het Europees Parlement.
Dit Europees besluit voorziet op het gebied van de middelen in de nodige maatregelen voor de toepassing van dit artikel.
Het wordt van kracht op de dertigste dag volgende op die van zijn aanneming indien het Europees Parlement binnen die termijn niet met meerderheid van de stemmen van zijn leden besluit die uitgaven te verminderen.
-
1.Indien bij het begin van een begrotingsjaar geen begrotingswet is vastgesteld, kunnen de uitgaven maandelijks worden verricht per hoofdstuk of per andere afdeling, overeenkomstig de bepalingen van de in [artikel III-314 (voorheen 279)] bedoelde Europese wet, zonder dat zij een twaalfde der bij de begrotingswet van het vorige begrotingsjaar opgenomen kredieten mogen overschrijden en zonder dat deze maatregel tot gevolg mag hebben, dat de Commissie meer dan een twaalfde van de kredieten van de voorliggende ontwerpbegroting ter beschikking krijgt.
-
2.De Raad kan, op voorstel van de Commissie en met inachtneming van de overige in lid 1 gestelde voorwaarden, een Europees besluit vaststellen waarbij uitgaven van meer dan een twaalfde worden toegestaan. De Raad zendt dit besluit onverwijld aan het Europees Parlement.
Dit Europees besluit voorziet op het gebied van de middelen in de nodige maatregelen voor de toepassing van dit artikel.
Het wordt van kracht op de dertigste dag volgende op die van zijn aanneming indien het Europees Parlement binnen die termijn niet met meerderheid van de stemmen van zijn leden besluit die uitgaven te verminderen.
Artikel III-307 betreft het stelsel van voorlopige twaalfden. Het is aangepast aan de wijzigingen van de begrotingsprocedure. Het onderscheid tussen de te volgen procedures al naar gelang de twaalfden betrekking hebben op verplichte uitgaven dan wel op niet-verplichte uitgaven, is geschrapt. Daardoor kon dit artikel aanzienlijk worden vereenvoudigd.
-
1.Indien bij het begin van een begrotingsjaar geen Europese begrotingswet is vastgesteld, kunnen de uitgaven maandelijks worden verricht per hoofdstuk of per andere afdeling, overeenkomstig de bepalingen van de in artikel III-318 bedoelde Europese wet, zonder dat zij een twaalfde der bij de Europese begrotingswet van het vorige begrotingsjaar opgenomen kredieten mogen overschrijden en zonder dat deze maatregel tot gevolg mag hebben, dat de Europese Commissie meer dan een twaalfde van de kredieten van de voorliggende ontwerp-begroting ter beschikking krijgt.
-
2.De Raad van Ministers kan, op voorstel van de Europese Commissie en met inachtneming van de overige in lid 1 gestelde voorwaarden, een Europees besluit vaststellen waarbij uitgaven van meer dan een twaalfde worden toegestaan. De Raad van Ministers zendt dit besluit onverwijld aan het Europees Parlement.
Dit Europees besluit voorziet op het gebied van de middelen in de nodige maatregelen voor de toepassing van dit artikel.
Het wordt van kracht op de dertigste dag volgende op die van zijn aanneming indien het Europees Parlement binnen die termijn niet met meerderheid van de stemmen van zijn leden besluit die uitgaven te verminderen.
-
1.Indien aan het begin van een begrotingsjaar de Europese wet houdende vaststelling van de begroting niet definitief is vastgesteld, kunnen de uitgaven maandelijks per hoofdstuk, overeenkomstig de bepalingen van de in artikel III-318 bedoelde Europese wet, worden verricht, steeds met een maximum van een twaalfde van de in hetzelfde hoofdstuk van het vorige begrotingsjaar opgenomen kredieten en zonder meer dan een twaalfde te bedragen van de in hetzelfde hoofdstuk van de voorliggende ontwerpbegroting opgenomen kredieten.
-
2.De Raad kan, op voorstel van de Commissie en met inachtneming van de overige in lid 1 gestelde voorwaarden, een Europees besluit vaststellen waarbij uitgaven van meer dan een twaalfde worden toegestaan overeenkomstig de bepalingen van de in artikel III-318 bedoelde Europese wet. De Raad zendt dit besluit onverwijld aan het Europees Parlement.
Dit Europees besluit voorziet in de beschikbaarstelling van de nodige middelen voor de toepassing van dit artikel, met inachtneming van de in artikel I-53, leden 3 en 4, bedoelde Europese wetten.
Het besluit wordt van kracht op de dertigste dag volgende op die van zijn aanneming indien het Europees Parlement binnen die termijn niet met een meerderheid van de stemmen van zijn leden besluit die uitgaven te verminderen.
-
1.Indien aan het begin van een begrotingsjaar de Europese wet houdende vaststelling van de begroting niet definitief is vastgesteld, kunnen de uitgaven maandelijks per hoofdstuk, overeenkomstig de in artikel III-412 bedoelde Europese wet, worden verricht, met een maximum van een twaalfde van de in hetzelfde hoofdstuk van de begroting van het vorige begrotingsjaar opgenomen kredieten, en zonder meer dan een twaalfde te mogen bedragen van de in hetzelfde hoofdstuk van de ontwerpbegroting opgenomen kredieten.
-
2.De Raad kan, op voorstel van de Commissie en met inachtneming van de overige in lid 1 gestelde voorwaarden, bij Europees besluit uitgaven van meer dan een twaalfde toestaan overeenkomstig de in artikel III-412 bedoelde Europese wet. De Raad zendt dit besluit onverwijld aan het Europees Parlement.
Dit Europees besluit voorziet in de beschikbaarstelling van de nodige middelen voor de toepassing van dit artikel, met inachtneming van de in artikel I-54, leden 3 en 4, bedoelde Europese wetten.
Het Europees besluit wordt van kracht op de dertigste dag volgende op de vaststelling ervan indien het Europees Parlement binnen die termijn niet bij meerderheid van zijn leden besluit die uitgaven te verminderen.