Artikel II-45: Vrijheid van verkeer en van verblijf
Inhoudsopgave van deze pagina:
-
1.Iedere burger van de Unie heeft het recht zich vrij op het grondgebied van de lidstaten te verplaatsen en er vrij te verblijven.
-
2.De vrijheid van verkeer en van verblijf kan overeenkomstig de Grondwet worden toegekend aan onderdanen van derde landen die legaal op het grondgebied van een lidstaat verblijven.
Iedere burger van de Unie geniet de vrijheid van verkeer en het recht zijn woon- of verblijfplaats te kiezen op het grondgebied van de lid-staten. Hij kan er de activiteit van zijn keuze uitoefenen onder dezelfde voorwaarden als de burgers van de betreffende lid-staat, behoudens de beperkingen die van toepassing zijn op overheidsfuncties die samenhangen met de uitoefening van het openbaar gezag.
De Unie draagt ertoe bij gelijke kansen te waarborgen, met name door de belemmeringen voor het daadwerkelijke genot en de daadwerkelijke uitoefening van de aan de burger verleende rechten weg te nemen.
Het staat iedere burger vrij de Unie te verlaten en opnieuw te betreden.
De burgers van de Unie, alsmede de burgers uit derde landen en de staatlozen die in de Unie woonachtig zijn, hebben het recht zich in geval van wanbestuur te wenden tot een door het Europees Parlement benoemde ombudsman of een verzoekschrift in te dienen bij het Europees Parlement.
-
1.Iedere burger van de Unie heeft het recht zich vrij op het grondgebied van de lidstaten te verplaatsen en er vrij te verblijven.
-
2.De vrijheid van verkeer en van verblijf kan overeenkomstig de Grondwet worden toegekend aan onderdanen van derde landen die legaal op het grondgebied van een lidstaat verblijven.
Het in lid 1 gewaarborgde recht is het recht dat door artikel [I-8, eerste streepje] van de Grondwet gewaarborgd is (zie ook de rechtsgrondslag in artikel [III-6] en het arrest van het Hof van Justitie van 17 september 2002, zaak C-413/99, Baumbast, Jurispr. 2002, blz. 709). Overeenkomstig artikel 52, lid 2, van het Handvest vindt het toepassing onder de voorwaarden en binnen de grenzen die worden beschreven in deel III van de Grondwet.
Lid 2 memoreert de bevoegdheid die krachtens de artikelen [III-161 tot en met III-163] van de Grondwet aan de Unie verleend is. Daaruit volgt dat de toekenning van dat recht afhankelijk is van de uitoefening van deze bevoegdheid door de instellingen.
-
1.Iedere burger van de Unie heeft het recht zich vrij op het grondgebied van de lidstaten te verplaatsen en er vrij te verblijven.
-
2.De vrijheid van verkeer en van verblijf kan overeenkomstig de Grondwet worden toegekend aan onderdanen van derde landen die legaal op het grondgebied van een lidstaat verblijven.
-
1.Iedere burger van de Unie heeft het recht zich vrij op het grondgebied van de lidstaten te verplaatsen en er vrij te verblijven.
-
2.De vrijheid van verkeer en van verblijf kan overeenkomstig de Grondwet worden toegekend aan onderdanen van derde landen die legaal op het grondgebied van een lidstaat verblijven.
Toelichting
Het in lid 1 gewaarborgde recht is het recht dat door artikel [8, eerste streepje] van de Grondwet gewaarborgd is (zie ook de rechtsgrondslag in artikel [III-9] en het arrest van het Hof van Justitie van 17 september 2002, zaak C-413/99, Baumbast, Jurispr. 2002, blz. 709). Overeenkomstig artikel 52, lid 2, van het Handvest vindt het toepassing onder de voorwaarden en binnen de grenzen die worden beschreven in deel III van de Grondwet.
Lid 2 memoreert de bevoegdheid die krachtens de artikelen [III-166 tot en met III-168] van de Grondwet aan de Unie verleend is. Daaruit volgt dat de toekenning van dat recht afhankelijk is van de uitoefening van deze bevoegdheid door de instellingen.
-
1.Iedere burger van de Unie heeft het recht zich vrij op het grondgebied van de lidstaten te verplaatsen en er vrij te verblijven.
-
2.De vrijheid van verkeer en van verblijf kan overeenkomstig de Grondwet worden toegekend aan onderdanen van derde landen die legaal op het grondgebied van een lidstaat verblijven.