Artikel 3: Rol van de nationale parlementen
Inhoudsopgave van deze pagina:
-
1.De nationale parlementen kunnen deelnemen aan de evaluatiemechanismen van artikel 4 van de Grondwet en betrokken worden bij de politieke controle op de activiteiten van Europol, overeenkomstig artikel 22 van de Grondwet.
-
2.[In afwijking van het bepaalde in het protocol betreffende de toepassing van het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel moet de Commissie haar voorstel opnieuw onderzoeken indien ten minste één vierde van de nationale parlementen gemotiveerde adviezen uitbrengt die inhouden dat een in het kader van de hoofdstukken 3 en 4 van deze titel ingediende voorstel van de Commissie niet strookt met het subsidiariteitsbeginsel. Na dat tweede onderzoek kan de Commissie beslissen haar voorstel te handhaven, te wijzigen of in te trekken. De Commissie motiveert haar beslissing. Deze bepaling geldt ook voor de initiatieven van een groep lidstaten, conform artikel 8 van deze titel.]
Voetnoot bij lid 2:
In een latere versie van de Grondwet zou deze bepaling moeten worden opgenomen in het Protocol betreffende de toepassing van het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel, (waarvan een eerste ontwerp (CONV 579/03) bij de opstelling van dit document door het Praesidium reeds aan de Conventie is voorgelegd).
In de werkgroep was er een ruime mate van overeenstemming over de speciale rol van de nationale parlementen in de ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid. Deze rol raakt aan de fundamentele vrijheden en de kern van het subsidiariteitsbeginsel. In de huidige regeling is voor de nationale parlementen in de aanneming van de geldende normen een rol weggelegd, die bestaat in de ratificatie van verdragen op het niveau van de lidstaat. Aangezien het de bedoeling is dat dat rechtsinstrument niet meer in de Grondwet wordt opgenomen, heeft de werkgroep geoordeeld dat de nationale parlementen toch een belangrijke rol zouden moeten blijven spelen. De diverse voorgestelde maatregelen bieden de mogelijkheid om deze bijzonderheid van de ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid in aanmerking te nemen.(cf. blz. 22 van het verslag over de nationale parlementen):
"De specifieke aard van deze materie is al benadrukt. Het werk en de organisatie van de nationale politie en de inhoud van het nationale strafrecht staan centraal in de bevoegdheden die ten grondslag liggen aan de staat. Enerzijds moet rekening gehouden worden met het specifieke karakter van dit gebied, waar mensenrechten bij uitstek gevoelig liggen en subsidiariteit van vitaal belang is, en waarvoor de nationale parlementen verantwoordelijk zijn (bv. bekrachtiging van overeenkomsten). Hervorming van de rechtsinstrumenten, de wetgevingsprocedures en de operationele samenwerking zijn onontbeerlijk en zal het Europees Parlement een grotere verantwoordelijkheid geven, maar de nationale parlementen dienen een belangrijke rol te blijven spelen. Anderzijds zou de groep kunnen proberen zoveel mogelijk voort te bouwen op de algemene uitkomsten van de Conventie op dit gebied, in plaats van speciaal voor de huidige derde pijler speciale mechanismen te ontwerpen. De groep legt de volgende voorstellen voor:
-
-betrokkenheid van de nationale parlementen bij de bepaling door de Europese Raad (of de Raad op het niveau van de staatshoofden en regeringsleiders) van de strategische richtsnoeren en prioriteiten voor het Europese strafrechtplegingsbeleid. Een dergelijke betrokkenheid heeft alleen zin indien er in de nationale parlementen ruim voor de bijeenkomst van de Europese Raad inhoudelijke debatten worden gehouden over de door de Europese Raad te bespreken beleidsopties;
-
-op gezette tijden interparlementaire conferenties houden over het Uniebeleid ter zake (met name door gezamenlijke vergaderingen van de commissies die in de nationale parlementen verantwoordelijk zijn voor justitie en binnenlandse zaken, zoals voorgesteld door WG IV );
-
-gebruik van het mechanisme voor vroegtijdige waarschuwing inzake subsidiariteit (ontworpen door WG I ), met name voor de specifieke aspecten van subsidiariteit in strafrechtaangelegenheden, d.w.z. wanneer het twijfelachtig is of een misdrijf echt een grensoverschrijdende dimensie heeft en ernstig is;
-
-erkenning van de blijvende rol van de nationale wetgeving door uitsluitend gebruik van richtlijnen (of de opvolgers) bij de onderlinge aanpassing van materiële strafrechtelijke bepalingen;
-
-betrokkenheid van de nationale parlementen bij het mechanisme van wederzijdse beoordeling ("toetsing door vakgenoten") (zie boven);
-
-betrokkenheid van de nationale parlementen bij de behandeling van de jaarverslagen over de activiteiten van Europol.
Hierbij zij opgemerkt dat verscheidene van de door de werkgroep geformuleerde voorstellen niet noodzakelijk thuishoren in de tekst van het Constitutioneel Verdrag. Wel wordt in de huidige tekst bepaald dat de minimumlimiet in het protocol betreffende het toezicht op de subsidiariteit (één derde van de parlementen) zou worden verlaagd tot één vierde, voor de voorstellen die binnen de werkingssfeer van de justitiële samenwerking in strafzaken (hoofdstuk 3) en de politiële samenwerking (hoofdstuk 4) vallen. Omdat de lidstaten voor diezelfde hoofdstukken eveneens over initiatiefrecht beschikken, leek het gerechtvaardigd het beoogde dispositief uit te breiden tot de gevallen waarin het wetgevingsinitiatief niet door de Commissie, maar conform artikel 8 van de huidige titel door de lidstaten wordt genomen.
-
1.De nationale parlementen kunnen deelnemen aan de evaluatiemechanismen van artikel 4 van de Grondwet en betrokken worden bij de politieke controle op de activiteiten van Europol, overeenkomstig artikel 22 van de Grondwet.
-
2.[In afwijking van het bepaalde in het protocol betreffende de toepassing van het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel moet de Commissie haar voorstel opnieuw onderzoeken indien ten minste één vierde van de nationale parlementen gemotiveerde adviezen uitbrengt die inhouden dat een in het kader van de hoofdstukken 3 en 4 van deze titel ingediende voorstel van de Commissie niet strookt met het subsidiariteitsbeginsel. Na dat tweede onderzoek kan de Commissie beslissen haar voorstel te handhaven, te wijzigen of in te trekken. De Commissie motiveert haar beslissing. Deze bepaling geldt ook voor de initiatieven van een groep lidstaten, conform artikel 8 van deze titel.]
Voetnoot bij lid 2:
In een latere versie van de Grondwet zou deze bepaling moeten worden opgenomen in het Protocol betreffende de toepassing van het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel, (waarvan een eerste ontwerp (CONV 579/03) bij de opstelling van dit document door het Praesidium reeds aan de Conventie is voorgelegd).
In de werkgroep was er een ruime mate van overeenstemming over de speciale rol van de nationale parlementen in de ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid. Deze rol raakt aan de fundamentele vrijheden en de kern van het subsidiariteitsbeginsel. In de huidige regeling is voor de nationale parlementen in de aanneming van de geldende normen een rol weggelegd, die bestaat in de ratificatie van verdragen op het niveau van de lidstaat. Aangezien het de bedoeling is dat dat rechtsinstrument niet meer in de Grondwet wordt opgenomen, heeft de werkgroep geoordeeld dat de nationale parlementen toch een belangrijke rol zouden moeten blijven spelen. De diverse voorgestelde maatregelen bieden de mogelijkheid om deze bijzonderheid van de ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid in aanmerking te nemen.(cf. blz. 22 van het verslag over de nationale parlementen):
"De specifieke aard van deze materie is al benadrukt. Het werk en de organisatie van de nationale politie en de inhoud van het nationale strafrecht staan centraal in de bevoegdheden die ten grondslag liggen aan de staat. Enerzijds moet rekening gehouden worden met het specifieke karakter van dit gebied, waar mensenrechten bij uitstek gevoelig liggen en subsidiariteit van vitaal belang is, en waarvoor de nationale parlementen verantwoordelijk zijn (bv. bekrachtiging van overeenkomsten). Hervorming van de rechtsinstrumenten, de wetgevingsprocedures en de operationele samenwerking zijn onontbeerlijk en zal het Europees Parlement een grotere verantwoordelijkheid geven, maar de nationale parlementen dienen een belangrijke rol te blijven spelen. Anderzijds zou de groep kunnen proberen zoveel mogelijk voort te bouwen op de algemene uitkomsten van de Conventie op dit gebied, in plaats van speciaal voor de huidige derde pijler speciale mechanismen te ontwerpen. De groep legt de volgende voorstellen voor:
-
-betrokkenheid van de nationale parlementen bij de bepaling door de Europese Raad (of de Raad op het niveau van de staatshoofden en regeringsleiders) van de strategische richtsnoeren en prioriteiten voor het Europese strafrechtplegingsbeleid. Een dergelijke betrokkenheid heeft alleen zin indien er in de nationale parlementen ruim voor de bijeenkomst van de Europese Raad inhoudelijke debatten worden gehouden over de door de Europese Raad te bespreken beleidsopties;
-
-op gezette tijden interparlementaire conferenties houden over het Uniebeleid ter zake (met name door gezamenlijke vergaderingen van de commissies die in de nationale parlementen verantwoordelijk zijn voor justitie en binnenlandse zaken, zoals voorgesteld door WG IV );
-
-gebruik van het mechanisme voor vroegtijdige waarschuwing inzake subsidiariteit (ontworpen door WG I ), met name voor de specifieke aspecten van subsidiariteit in strafrechtaangelegenheden, d.w.z. wanneer het twijfelachtig is of een misdrijf echt een grensoverschrijdende dimensie heeft en ernstig is;
-
-erkenning van de blijvende rol van de nationale wetgeving door uitsluitend gebruik van richtlijnen (of de opvolgers) bij de onderlinge aanpassing van materiële strafrechtelijke bepalingen;
-
-betrokkenheid van de nationale parlementen bij het mechanisme van wederzijdse beoordeling ("toetsing door vakgenoten") (zie boven);
-
-betrokkenheid van de nationale parlementen bij de behandeling van de jaarverslagen over de activiteiten van Europol.
Hierbij zij opgemerkt dat verscheidene van de door de werkgroep geformuleerde voorstellen niet noodzakelijk thuishoren in de tekst van het Constitutioneel Verdrag. Wel wordt in de huidige tekst bepaald dat de minimumlimiet in het protocol betreffende het toezicht op de subsidiariteit (één derde van de parlementen) zou worden verlaagd tot één vierde, voor de voorstellen die binnen de werkingssfeer van de justitiële samenwerking in strafzaken (hoofdstuk 3) en de politiële samenwerking (hoofdstuk 4) vallen. Omdat de lidstaten voor diezelfde hoofdstukken eveneens over initiatiefrecht beschikken, leek het gerechtvaardigd het beoogde dispositief uit te breiden tot de gevallen waarin het wetgevingsinitiatief niet door de Commissie, maar conform artikel 8 van de huidige titel door de lidstaten wordt genomen.
Met betrekking tot de voorstellen en wetgevingsinitiatieven die worden ingediend in het kader van de afdelingen 4 en 5 van dit hoofdstuk, zien de nationale parlementen van de lidstaten toe op de eerbiediging van het subsidiariteitsbeginsel overeenkomstig de bijzondere bepalingen in het protocol betreffende de toepassing van het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel. De parlementen van de lidstaten kunnen deelnemen aan de evaluatiemechanismen van artikel III-156 van de Grondwet en aan de politieke controle op de activiteiten van Eurojust en Europol, overeenkomstig de artikelen III-169 en III-172 van de Grondwet.
-
1.Met betrekking tot de voorstellen en wetgevingsinitiatieven die worden ingediend in het kader van de afdelingen 4 en 5 van dit hoofdstuk, zien de nationale parlementen van de lidstaten erop toe, dat het subsidiariteitsbeginsel wordt geëerbiedigd, en wel overeenkomstig de bijzondere bepalingen in het Protocol betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid.
De parlementen van de lidstaten kunnen deelnemen aan de evaluatiemechanismen van artikel III-161 en aan de politieke controle van Europol en de evaluatie van de activiteiten van Eurojust, overeenkomstig de artikelen III-177 en III-174.
Met betrekking tot de voorstellen en wetgevingsinitiatieven die worden ingediend in het kader van de afdelingen 4 en 5 van dit hoofdstuk, zien de nationale parlementen van de lidstaten erop toe, dat het subsidiariteitsbeginsel wordt geëerbiedigd, en wel overeenkomstig de bijzondere bepalingen door het Protocol betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid.
Met betrekking tot de wetgevingsvoorstellen en -initiatieven die worden ingediend in het kader van de afdelingen 4 en 5 zien de nationale parlementen erop toe dat het subsidiariteitsbeginsel wordt geëerbiedigd, overeenkomstig het protocol betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid.