Kleurloze minister-president?
De boogde premier Dick Schoof is niet (meer) aangesloten bij een politieke partij. Daarmee wordt hij de eerste partijloze premier sinds 1918. Dat hij daarmee boven de partijen staat en kleurloos is, valt te betwisten. Je kunt stellen: kabinetsleiders zijn en waren nooit kleurloos, zelfs niet toen er nog geen partijen waren.
Sinds er partijen bestaan, zo rond 1880, behoorden vrijwel alle minister-president tot een partij. Tussen 1888 en 1918 regeerden afwisselend christelijke en liberale kabinetten. De ARP'ers Mackay (1888), Kuyper (1901) en Theo Heemskerk (1908) waren onmiskenbaar 'partijmannen'. De liberalen Van Tienhoven (1891) en Röell (1894) waren Tweede Kamerlid geweest, maar niet alle liberalen waren toen al georganiseerd in partijen. Voor hun opvolger, oud-minister Pierson (1897) gold dat wel. Hij was in het district Enschede tot Unie-liberaal Tweede Kamerlid gekozen, maar was overigens meer wetenschapper (en bankier) dan partijpoliticus.
Dat gold bij zijn aantreden in 1905 ook voor De Meester, die na diverse weigeringen minister-president werd (formateur was Goeman Borgesius). De Meester was als vicepresident van de Raad van Nederlandsch-Indië (de na de Gouverneur-Generaal hoogste bestuurder) op verlof en bleek bereid minister van Financiën te worden en ten slotte zelfs 'voorzitter'. (Er werd gezegd: Hij was bestemd als romp (been) van een sneeuwpop, maar werd de kop)1). Zijn leiderschap van het kabinet kwam niet erg uit de verf en zijn politiek wankele kabinet struikelde eerst bijna, om een klein jaar later te vallen. De Meester werd nadien Unie-liberaal Kamerlid en zelfs enige tijd fractievoorzitter.
Cort van der Linden was echt - als enige - een partijloze minister-president. Hij was eerder minister van Justitie in het kabinet-Pierson en onmiskenbaar liberaal. Als 67-jarige en lid van de Raad van State had hij al de status van elder statesman. In 1905 was hij in beeld als minister-president en in 1907 poogde hij zelfs een gemengd liberaal-christelijk kabinet te vormen. Nadat in 1913 de formatie van een kabinet van liberalen, vrijzinnig-democraten en sociaaldemocraten mislukte, formeerde Cort van der Linden een liberaal-vrijzinnig minderheidskabinet op basis van enkele hoofdlijnen. De belangrijkste waren invoering van het algemeen (mannen)kiesrecht en van het staatspensioen.
De door het kabinet tot stand gebrachte pacificatie - regeling van subsidiëring van bijzonder onderwijs en invoering van het algemeen mannenkiesrecht - was een grote prestatie. De oplossing voor de onderwijskwestie kwam echter vooral tot stand dankzij het werk van parlementariërs onder leiding van Bos en De Savornin Lohman. Cort van der Linden verdedigde met succes de benodigde wetgeving. Daarvoor was waardering, maar aanvankelijk minder dan tegenwoordig. Vooral aan liberale kant was er kritiek op de gesloten compromissen.2)
Dat Cort van der Linden het land met wijs beleid door de Eerste Wereldoorlog had geleid, werd erkend en droeg bij aan zijn latere prestige. Hij werd geholpen door de in 1914 gemaakte afspraak geen politieke strijd te voeren, maar in wetgevende zin was de oogst beperkt. Het staatspensioen strandde in de Eerste Kamer. Zijn kabinet was door de oorlogsomstandigheden (gebrek aan levensmiddelen, bureaucratische distributie en langdurige mobilisatie) bovendien allesbehalve populair. In 1918 leden de liberale partijen een smadelijke nederlaag (overigens deels door de uitbreiding van het kiesrecht).3)
Dat de beoogde partijloze premier Schoof 'boven' de partijen' zal staan, is onwaarschijnlijk. Gelet op programma, parlementaire steun en te verwachten samenstelling past onmiskenbaar het etiket 'rechts'. Deelname van de radicaal-rechtse PVV onderstreept dat. Dat Schoof partijloos is, zegt weinig. Hij kiest ervoor dít kabinet, met dít programma, te gaan leiden. Daarmee is hij een rechts politicus geworden. Je kunt alleen zeggen dat hij niet gebonden is aan één van de vier coalitiepartijen. Kleurloos is hij al niet meer. Zoals geen enkele minister-president dat was.
-
1)Uitspraak van Pierson, geciteerd in: Patrick van Schie, Vrijheidsstreven in verdrukking (Amsterdam 2005), 96
-
2)ibidem., pp. 224-226
-
3)Liberale Unie en Bond van Vrij-Liberalen gingen van 31 naar 10 zetels.