Vreemde ogen dwingen (1)

19 november 2021, column J.Th.J. van den Berg

In recente jaren wordt er met een kritische blik naar Nederland gekeken door internationale gezelschappen, al dan niet op Nederlands verzoek. Doorgaans stimuleert zulke kritiek de discussie over het gedrag van Nederland en de Nederlanders. Wat niet wil zeggen dat wij er altijd even blij mee zijn. Sowieso wordt op kritiek uit het buitenland vaak allergisch gereageerd; wij zijn immers niet vrij van ingenomenheid met onszelf. Zulke allergische reactie is overigens niet typisch Nederlands. Ook onze Vlaamse buren kunnen heftig reageren, vooral als buitenlandse kritiek in het voordeel lijkt te spreken van Franstalig België. Maar, zulke kritiek van buiten begint blijkbaar te wennen en daarmee is het meer een kwestie geworden van ‘vreemde ogen dwingen’. Tot op het overdrevene af.

Je hoort er tegenwoordig niet zo veel meer van, maar in de tijd dat links meer gewicht had in de politiek dan vandaag, kwam er jaarlijks nogal wat kritiek van de OESO op het Nederlandse economische beleid, de overheidsfinanciën in het bijzonder. Als je de rapporten goed las, kon je je niet aan de indruk onttrekken dat de grondtekst was aangeleverd door ons eigen ministerie van Economische Zaken. De OESO-staf hoefde het alleen nog maar in keurig Engels over te schrijven en er een kaftje omheen te doen.

De laatste decennia domineren de Europese rapportages. De Europese Commissie komt jaarlijks met kritische analyse vergezeld van aanbevelingen. De tijd dat je die laatste naast je neer kon leggen is sedert de invoering van de euro voorgoed voorbij. Zelfs grotere Europese staten beginnen te buigen voor deze ‘vreemde ogen’.

Daarnaast worden wij periodiek met kritische blik bekeken door een aantal organisaties die alle zijn verbonden met de Raad van Europa. De Raad kan zelf kritiek leveren bij monde van zijn hoogste orgaan, het Comité van Ministers, maar dan moet het al heel erg zijn. Daarnaast is er sinds de jaren negentig de Commissie van Venetië, die rapporteert over het rechtsgehalte van de democratie en de GRECO, het comité dat onderzoek verricht naar corruptie. De Venetiëcommissie bestaat in hoofdzaak uit onafhankelijke juristen – hoogleraren, leden van gerechtshoven en staatsraden – en de GRECO primair uit hoge ambtenaren bij ministeries van Justitie en Binnenlandse Zaken. Ten slotte is er de minder bekende CLRAE, het comité van regionale en lokale besturen, dat primair een adviseur is van de Raad van Europa, maar dat ook vanaf de jaren negentig periodiek rapporteert over de staat van de lokale en regionale democratie in Europa. Het worden dus redelijk veel vreemde ogen.

Het is allemaal begonnen na de toetreding van een reeks staten in Midden- en Oost-Europa tot de Raad van Europa. Geleidelijk aan hebben genoemde comités hun aandacht verbreed en zijn ze niet alleen maar gaan kijken hoe de democratie zich ontwikkelde vanuit een totalitair communistisch verleden. Zij zijn hun kritische blik, alleen al uit behoefte aan een zeker evenwicht, ook gaan richten op de ‘oude’ leden van de Raad, op West-Europa dus.

In het algemeen is dat een gerechtvaardigde activiteit gebleken. Corruptie is niet bepaald een exclusief probleem van gewezen communistische staten. Lokale bewegingsvrijheid moet vrijwel overal in Europa voortdurend worden bevochten op centralistische tendensen. Slonzigheid met het recht is ook al niet iets dat alleen in gewezen dictaturen voorkomt. Al moet helaas worden gezegd, dat heel wat lidstaten van de Raad in Midden en Oost-Europa nog steeds lijden onder ‘democratische groeistuipen’. Een aantal lidstaten van de EU is zelfs ten dele vergeten waartoe zij zich hadden verplicht, toen zij eenmaal lid van de Unie waren geworden.

Hoe nuttig ook, tegenover de vaak nog steeds optredende allergische reactie van de bekritiseerde natie staat de dikwijls te beperkte en al te modelmatige blik van de internationale criticus. Trouwhartig komt elke keer de CLRAE weer vertellen dat onze benoemde burgemeester niet deugt en dat die moet worden gekozen. In het laatste rapport staat zelfs dat hij of zij rechtstreeks dient te worden gekozen. De GRECO ziet meer spoken van belangenverstrengeling en gebrek aan openbaarheid daarover dan wij zelf traditioneel als probleem ervaren.

Vraag is, wat hier precies het probleem is. Hebben wijzelf (te) lange tenen of begrijpen die comités ons niet? Meer daarover in de volgende column, met bijzondere aandacht voor de Venetiëcommissie.

Dit is de eerste column in een reeks van twee over internationale organisaties die periodiek oordelen over de kwaliteit van de democratische rechtsstaat in Europa.



Andere recente columns