Stemwijzers, beperkt behulpzaam (1)
Nu de verkiezingen voor de Tweede Kamer naderen, zijn ook de stemhulpen weer in het land. Vast staat dat er uitgebreid gebruik van wordt gemaakt. Kiezers zullen die niet blind volgen, maar dat ze invloed hebben op het kiesgedrag mag veilig worden aangenomen.
In de eerste halve eeuw sinds de invoering van het algemeen kiesrecht (1917 – 1919) was er niet echt veel behoefte aan stemhulpen – zoals ‘Stemwijzer’, ‘Stemtracker’ en ‘Kieskompas’. Het kiesgedrag werd in hoge mate bepaald door de maatschappelijke groep of laag waartoe iemand behoorde. Wie een bepaalde levensbeschouwing huldigde, stemde op de partij van die levensbeschouwing: katholiek stemde katholiek en protestant stemde protestant. Wie behoorde tot de arbeidersklasse en niet hechtte aan godsdienst stemde op de sociaaldemocratie of op de communisten; wie zich ondernemer achtte zocht het bij liberalen. Het kiesgedrag ‘bevroor’ vanaf de invoering van algemeen kiesrecht als het ware en een halve eeuw lang vertoonden verkiezingen heel weinig variatie1).
Totdat aan het einde van de jaren zestig de kiezer in beweging kwam en vervolgens zijn gedrag niet langer werd verbonden met kerk of klasse, maar zich ging richten op politieke voorkeur en issues. Daar werd het kiesgedrag tegelijk grilliger en meer versnipperd door. De opkomst kon sterk wisselen; partijen gingen sterk winnen of juist verliezen; kiezers concentreerden zich op een diversiteit aan issues. Elke verkiezing werd weer een nieuwe puzzel. Geen wonder dat kiezers hulp gingen zoeken en zich afvroegen waar partijen nu precies voor stonden.
In die zin is de stemhulp, die de deelnemer langs een reeks stellingen leidt en hem/haar vervolgens wijst op de partijen die het dichtst bij hem staan, zo gek nog niet. Maar, zoals de Groningse statisticus, prof. Casper Albers onlangs in de Volkskrant schreef2): net als bij doktersrecepten zou het goed zijn bij dit soort adviezen ‘een bijsluiter’ te leveren. Het is immers de vraag of kiezers met stemhulpen echt inzicht in politieke programma’s krijgen.
Meestal wordt iemand bij stemhulpen de keuze geboden tussen alle deelnemende partijen aan verkiezingen. Dat is goed voor eerste inzicht, maar eigenlijk is dat pas de eerste fase, zo laat Albers impliciet zien. In feite beperkt de voorkeur van kiezers zich op langere termijn namelijk tot een beperkt aantal partijen: iemand die gewend is rechts te stemmen laat zich door een stemhulp niet verleiden om naar links uit te wijken3). Vult hij de lijst met stellingen in, dan komt hij dus steeds ergens links of rechts terecht. Eigenlijk zou er een tweede keuzelijst moeten komen waarbij meer precies tussen partijen aan één kant van het politieke spectrum kan worden gekozen. Zonder die tweede fase lijken naburige partijen meestal te veel op elkaar. ‘Kieskompas’ van de gelijknamige stichting en dagblad Trouw laat die nabuurschap op een kaartje goed zien. Dat is mooi maar dan wil je ook nauwkeuriger kunnen kijken.
Albers waarschuwt dat de stellingen soms erg sturend van karakter zijn en dan geen neutrale stemhulp meer zijn. Daar komt een majeur probleem bij. Programmavoorkeuren van partijen zijn gereduceerd tot korte stellingen, in feite de oneliners van de politieke propaganda. Als partijen echt zo ongenuanceerd zijn, klopt het misschien, maar vooral traditionele partijen plaatsen hun standpunten in een specifieke context die de stellingname doelbewust nuanceert. Programma’s die nuanceren verliezen het bij de stemhulpen van de harde stellingen.
Dat probleem doet zich ook voor – ik verwijs nu weer naar Albers – bij z.g. stemtrackers. Die registreren het onbekommerde stemgedrag van oppositiepartijen naast het door compromissen gebonden gedrag van regeringspartijen. Die laatste zijn daarbij onvermijdelijk in het nadeel.
Een andere eigenaardigheid van stemhulpen is dat partijen elkaars issues gaan definiëren. Een partij kan geen issue onbesproken laten dat door andere partijen naar voren is geschoven. Dit, ongeacht of zij daar zelf belang aan hecht. Een partij die een kort en krachtig programma wil schrijven waarin zij veel opzettelijk onbesproken laat is in het nadeel ten opzichte van de partij die een onleesbaar lang programma schrijft maar wel zo ongeveer alles bespreekt.
Ten slotte, het voornaamste probleem met de stemhulp. Het lijkt of het stemgedrag uitsluitend wordt bepaald door issues en programma’s, maar dat is niet zo. Er spelen ook andere factoren mee. Daarover volgende keer meer.
Dit is de eerste column in een serie van twee over sterkten en zwakten van ‘stemhulpen’ bij verkiezingen.
-
1)Het is echter een misverstand te geloven dat er in die periode nauwelijks wisselende kiezers waren. Onderzoek van Hans Gruijters in de vroege jaren zestig wees uit dat de floating vote een stuk groter was dan steeds was aangenomen, dankzij een gelijkblijvend saldo aan stemmen. J.P.A. Gruijters, ‘”Wisselende kiezers” bij de verkiezingen van 23 maart 1966. Enkele gegevens uit een Amsterdams onderzoek’, in: Acta Politica, 2 (1966/1967), no. 1, 3 – 28.
-
2)Casper Albers, ‘Eigenlijk moeten alle stemhulpen, net als medicijnen van de apotheek, een bijsluiter hebben’, in: De Volkskrant, 10 februari 2021, 20.
-
3)Wijlen Hans Daudt heeft laten zien dat de scheidslijn meer precies ligt tussen ‘links’ en ‘niet-links’, waarbij de laatste categorie zowel ‘centrum’ als ‘rechts’ omvat. H. Daudt, ‘De ontwikkeling van de politieke machtsverhoudingen in Nederland sinds 1945’, in: H. Daudt, Echte politicologie. Opstellen over politicologie, democratie en de Nederlandse politiek, Amsterdam: Bert Bakker 1995, 395 – 414.