De rituele klacht over tussentijds vertrek
Het is wenselijk dat Tweede Kamerleden (en eigenlijk ook Eerste Kamerleden) de volledige termijn van vier jaar volmaken. Zeker zij die met voorkeurstemmen zijn gekozen, moeten niet voortijdig vertrekken. Het is een geluid dat tegenwoordig bij nagenoeg ieder tussentijds vertrek wordt gehoord. Het is inmiddels een soort ritueel en niet het meest zinvolle.
Dat een flink aantal Kamerleden tussentijds vertrekt is niet nieuw. Los van de overstap naar het kabinet, kunnen er meerdere redenen voor zijn. Vaak is dat het aanvaarden van een andere functie in het openbaar bestuur. Iedere periode worden leden wethouder, gedeputeerde of burgemeester. In de periode 1967-1971 waren dat er zeven, in de periode 1989-1994 tien en in de periode 2012-2017 eveneens zeven. In de huidige periode werden tot nu toe drie leden burgemeester, vier wethouder en twee gedeputeerde. Invoering van het duale bestuur in gemeenten en provincies in 2002 en 2003 versterkte de doorstroming enigszins. Soms ook stappen leden tussentijds over naar de Eerste Kamer (Van Rooijen in 2019) of naar het Europees Parlement (Van Nieuwenhuizen in 2014, Azmani in 2019). Een enkeling pakt net voor de verkiezingen een langskomende kans op iets anders, zoals in 2016 VVD'er Michiel van Veen. Ook dat is niet nieuw: CDA'er Krajenbrink werd in 1994 drie maanden voor de verkiezingen burgemeester.
Doorstroming vanuit de Tweede Kamer naar de Rekenkamer of de Raad van State vindt nog nauwelijks plaats, terwijl dat voorheen wel vaak een reden was (bijvoorbeeld Aalberse, Van Lier, Drees jr., Gardeniers, Kosto en Koning). Soms vertrokken Tweede Kamerleden naar hoge ambtelijke functies en sporadisch maakten leden een overstap naar een internationale functie (De Korte, Herfkens, Melkert, Hennis). Het aantal leden dat vertrekt vanwege een (lucratievere) baan in het bedrijfsleven of bij een maatschappelijke organisatie is (en was) klein. De afgelopen jaren deden Gerard Schouw en Pieter Duisenberg dat.
De laatste twee perioden zagen we relatief veel leden die om persoonlijke redenen opstapten, soms na een affaire en soms omdat ze het wel mooi vonden (of te zwaar). Het eerste gold voor onder anderen Mark Verheijen, René Leegte en Rik Grashoff, het tweede voor Emile Roemer, Alexander Pechtold, Marianne Thieme, Elbert Dijkgraaf en Arno Rutte. Een conflict was reden voor het afscheid van Zihni Özdil. Ook dat kwam in het verleden voor, met als voorbeelden Harry van Doorn (1968), Pier van Gorkum (1975), Piet de Visser en Frans Moor (1991) en Jacques de Milliano (1998). Wie in conflict met de partij of fractie komt, staat voor een keuze tussen afsplitsen en opstappen. Spanningen, 'vermoeidheid' en gezondheid zijn nu relatief vaak reden voor vertrek; deels dus toevalligheden.
De toename van vertrek vanwege persoonlijke redenen kun je als opvallende trend zien, maar nog significanter is dat leden soms al na een korte periode ervoor kiezen iets anders te gaan doen. Ook in de periode 1989-1994 vertrok een relatief groot aantal leden, maar toen ging het vooral om leden die langdurig Kamerlid waren, zoals Aarts, Dolman en Haas-Berger (20 jaar), Gualthérie van Weezel en Beckers-de Bruijn (16 jaar) en Eversdijk (14 jaar).
Het vertrek van ervaren leden leidt uiteraard tot meer verlies aan ervaring. In die zin is het recente vertrek van Ronnes, De Boer en Diks minder 'dramatisch'. Probleem is nu vooral dat ook 'blijvers' steeds minder ervaring opbouwen. Grotere electorale wisselingen leiden eerder tot niet-herverkiezing en daarnaast willen partijen vaker 'vernieuwen'. En er zijn partijen (CDA, GroenLinks) waar het aantal termijnen aan een maximum is gebonden. Het opbouwen van ervaring wordt dan ontmoedigd. Tussentijds vertrek draagt slechts beperkt bij aan het probleem van het afnemend institutionele geheugen van het parlement.
Het misverstand - en daarmee ook de onterechte klacht - is dat kiezers het heel erg vinden als een Kamerlid tussentijds vertrekt. Dat is zeker niet zo als iemand namens zijn of haar partij wethouder of gedeputeerde wordt. Het is minder fraai om dat binnen vier jaar te doen, maar daarover klagen is vrij nieuw. Toen Hirsch Ballin na een jaar Tweede Kamerlid te zijn geweest naar de Eerste Kamer vertrok, sprak Voorzitter Deetman hem hartelijk toe. Weisglas deed hetzelfde toen Evelien Tonkens in 2005 na drie jaar lid te zijn geweest, besloot terug te keren naar de wetenschap. Geen enkele 'wanklank' over dat snelle vertrek. Vrijwel niemand - zeker de kiezers niet - maakte zich toen druk over tussentijds vertrek. Eigenlijk vreemd dat 'we' dat nu wel doen. Of zijn die 'we' vooral Haagse insiders en mensen met een minder goed geheugen?