Onaanvaardbaarverklaring bij amendementen

Het oordeel van de indiener van een wetsvoorstel over een amendement is van politieke betekenis. Dat oordeel kan uiteenlopen van 'het oordeel aan de Kamer laten' tot het onaanvaardbaar. De consequenties van het aannemen van een onaanvaardbaar verklaard amendement kunnen verschillen. Daarbij kan een bewindspersoon ook nog eens de vertrouwensvraag koppelen aan zijn/haar oordeel, waardoor er gevaar ontstaat van een politieke crisis.

Inhoudsopgave van deze pagina:


1.

Voorbeelden van onaanvaardbaar verklaarde amendementen

gekoppeld aan de vertrouwenskwestie

In april 1953 sprak minister Mansholt het onaanvaardbaar uit toen KVP'er Droesen een amendement indiende op het wetsvoorstel Vervreemding landbouwgronden (over de prijsbeheersing van de landbouwgronden). Het amendement wilde de prijsregelende bevoegdheid toekennen aan het Landbouwschap (het georganiseerde bedrijfsleven) in plaats van aan de minister. Mansholt stelde tevens de vertrouwenskwestie. Het amendement werd verworpen en kreeg alleen steun van de regeringsfracties van KVP en ARP.

In maart 1956 was een amendement-Van Leeuwen (VVD) onaanvaardbaar voor minister Suurhoff. Hij dreigde met intrekking van het wetsvoorstel over de AOW en met aftreden. De VVD wilde dat de invoering van de AOW niet gepaard zou gaan met het korten van reeds bestaande pensioenen. Na het onaanvaardbaar wees een meerderheid het amendement. af.

aangenomen ondanks onaanvaardbaar en vertrouwenskwestie

In december 1958 nam de Tweede Kamer een amendement-Lucas (formeel van de commissie van Financiën) aan over het niet verlenen van tijdelijke belastingverhogingen. Minister Hofstra had aanneming onaanvaardbaar verklaard en aangekondigd dat hij en zijn PvdA-collega's ontslag zouden vragen. Het kabinet had ingestemd met dit dreigement. Door de aanvaarding van het amendement viel het vierde kabinet-Drees.

2.

Dreiging met intrekking wetsvoorstel

In juli 1957 verklaarde minister Mansholt een amendement-Biewenga onaanvaardbaar, dat beoogde de landbouwkundige toetsing te schrappen uit een wetsvoorstel tot nieuwe regeling van de pacht. De indiener paste het amendement daarop aan, door de toetsing wel toe te staan in een ruil- of herverkavelingsgebied of in de IJsselmeerpolders. Dat veranderde de mening van de minister echter niet. Het amendement werd met 72 tegen 38 stemmen verworpen.

In 1964 zorgde een amendement-Aarden (KVP) bijna tot een conflict. Het amendement gaf het nieuw in te stellen Openbaar Lichaam Rijnmond grotere bevoegdheden dan minister Toxopeus wilde. De minister noemde het amendement destructief en dreigde met intrekking van het wetsvoorstel. De PvdA-fractie stemde daarna, hoewel zij er inhoudelijk mee instemde, tegen het amendement, omdat intrekking van het wetsvoorstel onwenselijk werd gevonden.

De PvdA'er Roethof kwam in 1973 met een amendement op het wetsvoorstel over de voorlopige hechtenis. Beoogd werd de voorlopige hechtenis alleen te laten gelden voor misdrijven met een maximumstraf van zes jaar of meer. Minister Van Agt hield vast aan vier jaar of meer en verklaarde het amendement onaanvaardbaar. Roethof trok het daarop in.

In december 1976 verzette minister Vredeling van Defensie zich krachtig tegen een amendement-De Kwaadsteniet. Dat had tot doel alle onoverkomelijke gewetensbezwaren tegen militaire dienstplicht te erkennen. Vredeling wilde alleen bezwaren erkennen tegen het gebruik van geweld of tegen kernbewapening. Toen - ondanks het onaanvaardbaar - aanneming dreigde, vroeg Vredeling om schorsing van het debat. In 1978 werd door een nadere precisering van de oorspronkelijke tekst tegemoet gekomen aan de wens van de meerderheid. Bezwaren van politieke aard tegen dienstplicht werden echter niet erkend.

In februari 1981 keerde minister Wiegel zich tegen een amendement van de CDA'er Hennekam op het wetsvoorstel herindeling Zuid-Limburg. Doel daarvan was het zelfstandig voort laten bestaan van de gemeente Hoensbroek, in plaats van samenvoeging met Heerlen. Na de onaanvaardbaar-verklaring trok Hennekam het amendement in. Dat werd vervolgens door Waltmans (PPR) en Brinkhorst (D66) opnieuw ingediend. Het amendement werd echter verworpen, omdat het CDA tegenstemde. De CDA-fractie achtte langer uitstel van de herindeling, dat daarvan het gevolg zou zijn, onwenselijk.

In september 1996 verklaarde minister Ritzen een amendement-Jorritsma-van Oosten (D66) onaanvaardbaar. Dat had tot doel in de Wet modernisering universitaire bestuursorganisatie het meerhoofdig faculteitsbestuur op te nemen, waarin dan verplicht een student diende te zitten. Na bezwaren van de minister trok D66 het amendement in.

3.

Intrekking wetsvoorstel na vergeefse dreiging

Bij de behandeling van de ontwerp-Algemene Kinderbijslagwet in 1961 kwam de CHU'er Kikkert met een amendement om kinderbijslag voor de eerste twee kinderen te geven aan kleine zelfstandigen. Dat moest worden betaald uit rijksmiddelen. Minister Van Rooy achtte dit onaanvaardbaar. Toen een conflict - mede door de zwakke verdediging door minister Van Rooy - dreigde, werd het debat geschorst. Na het aftreden van Van Rooy kwam zijn opvolger Veldkamp met een aangepast wetsvoorstel, waarin wel een beperkte rijksbijdrage zat.

Een amendement-Scheps over gemeentelijke indeling van de Bijlmermeer leidde in 1964 tot een conflict. Minister Toxopeus wilde nieuwbouwwijk de Bijlmer indelen bij een nieuw te vormen gemeente Bijlmermeer. Een meerderheid van de Tweede Kamer was vóór indeling bij Amsterdam. Nadat het onaanvaardbaar verklaarde amendement was aangenomen, besloot minister Toxopeus het wetsvoorstel in trekken. Onder het opvolgende kabinet kwam de Bijlmer alsnog bij Amsterdam (formeel tijdelijk), nadat een nieuw wetsvoorstel was ingediend.

In 1970 kwam de VVD'er Geurtsen bij een wetsvoorstel over wijziging van de Wet op de bedrijfsorganisatie met een amendement om besturen van bedrijfs- en produktschappen voortaan rechtstreeks te laten verkiezen door de leden (organisaties van werkgevers en werknemers). Ondanks het onaanvaardbaar van minister Roolvink werd het amendement aangenomen met steun van onder andere PvdA en D66. Minister Roolvink trok wetsvoorstel daarop in.

Op 24 juni 1980 nam de Tweede Kamer een amendement-Brinkhorst aan, waardoor de kring van het lidmaatschap van het koninklijk huis werd beperkt. De kinderen van prinses Margriet en mr. Pieter van Vollenhoven zouden er daardoor geen deel meer van uitmaken. Vier VVD-leden zorgden ervoor dat het amendement met 70 tegen 68 stemmen werd aangenomen. Minister Wiegel vroeg hierna om schorsing van het debat. Het wetsvoorstel werd later ingetrokken en in 1983 vervangen door een nieuw aangepast voorstel. De kinderen van Margriet en Pieter werden nu wel lid van het koninklijk huis, maar slechts tot het moment waarop koningin Beatrix zou worden opgevolgd.

In november 2016 trokken de ministers Plasterk en Van der Steur het wetsvoorstel Wet organisatie hoogste bestuursrechtspraak in, nadat de Tweede Kamer met klem ontraden amendementen (Van Nispen c.s., Swinkels/Van Nispen) had aangenomen. De Kamer was voor handhaving van een afzonderlijk bestuursrechtelijk gerechtshof als opvolger van de Centrale Raad van Beroep en voor het onderbrengen van de Centrale Raad van Beroep voor het Bedrijfsleven bij het Gerechtshof Den Haag in plaats van bij de Raad van State.

4.

Onaanvaardbaar in de Eerste Kamer

Kabinet en ministers zijn in het algemeen terughoudend met het uitspreken van het onaanvaardbaar in de Eerste Kamer. Het onaanvaardbaar is simpel gesteld het dreigen met een kabinetscrisis. Daarmee zou echter een politiek conflict ontstaan, waarvoor niet eenvoudig een oplossing zal zijn te vinden. Bovendien wordt dergelijke druk op de Eerste Kamer strijdig geacht met de taak van de Eerste Kamer.


Meer over