Nog één stabiel jaar
Toen in 2012 het tweede kabinet-Rutte werd gevormd, had het weliswaar een deugdelijke meerderheid in de Tweede Kamer, maar niet in de Eerste. Daar beschikte de coalitie over slechts dertig zetels, terwijl zij er 38 nodig had (en heeft!) om zeker te zijn van een meerderheid. Het probleem is intussen meer dan bekend: voor alle belangrijke besluiten moet het kabinet een ruimere meerderheid verwerven dan van VVD en PvdA alleen.
Het is nog een hele uitzoekerij geweest om te achterhalen hoe aan die ruimere meerderheid te komen. Aanvankelijk speculeerde de coalitie op onafhankelijk opererende fracties in de Eerste Kamer die desnoods tegen hun vrienden aan de Overzijde in, het kabinet zouden willen steunen. Daar bleek al spoedig niets van terecht te kunnen komen.
Speculeren op wisselende meerderheden bleek ook al niet te werken. Fracties die eventueel nog wel mee wilden doen, hadden het gevoel dat zij gebruikt werden door een opportunistische coalitie. Zij werden immers alleen dan benaderd als er een kans op steun was; voor kwesties waartegen zij sterk opponeerden, werd naar andere vrienden gezocht.
Dus bleef er weinig anders over dan (1) steun zoeken op bredere basis in de Tweede Kamer, zodat de bondgenoten in de Eerste Kamer werden vastgelegd en (2) toewerken naar een club van vaste vrienden, die tezamen en bovendien systematisch zouden zorgen voor een meerderheid in de Eerste Kamer.
Die tactiek bleek te werken. De belangrijkste hervormingen maar ook het begrotingsbeleid zijn telkens tot stand gebracht door een meerderheid bestaande uit VVD en PvdA enerzijds en D66, CU en SGP anderzijds. Af en toe schoof Groen Links aan, bij voorbeeld bij het sociale leenstelsel voor studenten. Een hoogst enkele keer deed ook het CDA mee, maar in het algemeen bleef het net zo geïsoleerd staan in beide Kamers als de SP en de PVV.
De verkiezingen voor de gemeenteraden en het Europees Parlement hebben laten zien dat die tactiek van loyale oppositie door de kiezers van de betrokken partijen op prijs wordt gesteld. D66, Christen Unie en SGP hebben daar bepaald geen nadeel van ondervonden. Het CDA is weliswaar uit het diepste dal vandaan gekropen, maar daar is alles wel mee gezegd. SP en PVV hebben betere tijden gekend, maar althans in de peilingen zijn ze redelijk stabiel. De enige die al vanaf 2012 'onder de kont van het paard hangt' is de Partij van de Arbeid. Spoedig herstel zit er niet in, zo lijkt het.
Niettemin, alles wijst op stabiele parlementaire verhoudingen, ook dankzij de intussen betrekkelijk effectief geworden manier van regeren door het kabinet. VVD en PvdA mogen politiek weinig met elkaar gemeen hebben, wat zij hebben afgesproken doen zij ook, met grote zakelijkheid en in goede samenwerking. Alle reden dus om erop te vertrouwen dat voor zover het van het kabinet afhangt, de eindstreep in 2017 wordt gehaald. Aan te nemen valt dat de bevolking – na tien jaren van instabiliteit sinds 2002 – het zo ook wel mooi vindt zonder telkens terugkerende crises.
Toch is evenzeer aan te nemen dat de stabiliteit nog slechts één jaar zal duren. In maart 2015 zijn er immers verkiezingen voor provinciale staten. Aangezien de provinciale volksvertegenwoordigers (in mei) de Eerste Kamer aanwijzen, zijn deze verkiezingen beslissend voor de meerderheidsvorming in de Eerste Kamer. Die meerderheid zal allicht geen kopie worden van de huidige. Als de trend in de peilingen nog even doorzet, dan wordt D66 veel groter (nu 5 zetels in de Eerste Kamer) en de PvdA misschien niet veel kleiner (nu 14 zetels) maar winst zal zij zeker niet maken.
Als D66 echt een stuk groter wordt, dan wordt het nog meer dan nu beslissend voor de meerderheid in de Eerste Kamer en dus ook in de Tweede. Van de Democraten kan dan nauwelijks worden verlangd dat zij met voortzetting van de huidige coalitie tevreden blijven. De minste 'schade' zou dit opleveren als D66, in strijd met zijn vaste doctrine, niet eerst verkiezingen verlangt, maar instemt met verbreding van de coalitie en dus toetreding van ministers uit zijn kring tot het kabinet.
Ingewikkeld, maar niet ondenkbaar en de beste waarborg voor noodzakelijke stabiliteit van regeringsbeleid. Iets dus om nu al over na te denken.