Wethouderssocialisme exit?

21 maart 2014, column J.Th.J. van den Berg

Nog niet zo lang geleden kon je met enige overdrijving zeggen dat de provincies van het CDA waren, de waterschappen van de VVD en de gemeenten van de Partij van de Arbeid, zeker de steden. In de meeste grote steden was zij vanaf de jaren zeventig van de vorige eeuw de grootste en tegelijk dominerende partij. Zonder haar was redelijkerwijs geen college van B&W te vormen; daarin bepaalde zij veelal de richting van het stadsbestuur.

Die dominantie gaat terug op de vooroorlogse overheersing van de vier grote steden door de sociaaldemocratie. De oorsprong van het moderne grootstedelijk bestuur lag echter niet zozeer bij haar zelf als bij de relatief kleine maar inventieve links-liberale stroming, die was begonnen met voorzieningen als riolering, aanleg van straatverlichting en openbaar vervoer. De jonge sociaaldemocratie werd na 1900 een massabeweging in de steden en zodra zij, dankzij uitbreiding van het kiesrecht, de kans kreeg, nam zij die zorg voor gemeentelijke voorzieningen over en breidde haar uit met gemeentelijke gezondheidsdiensten, bejaardenzorg en bestaanszekerheid voor de gemeentelijke ambtenaren. Veel deed zij ook op het terrein van de volkshuisvesting en de totstandkoming van betaalbare woningen, vaak in samenwerking met bevriende woningcorporaties.

Dit ‘wethouderssocialisme’ in grote steden als Amsterdam, Rotterdam en Den Haag bezorgde de SDAP een grote en sterke aanhang. Nog belangrijker, het leverde als het ware een nieuwe definitie van gemeentebestuur. Geen typisch Nederlands verschijnsel, trouwens. In heel Europa werd het grootstedelijk bestuur overheerst en zelfs ‘gedefinieerd’ door de sociaal-democratie, die er haar macht mee vestigde en haar competentie mee bewees. Tegelijk werd aan andere politieke stromingen een voorbeeld gegeven van goed gemeentelijk bestuur.

Na de Tweede Wereldoorlog leek het belang van sociaaldemocratisch gemeentebestuur te verminderen dankzij de centralisatie van de sociale politiek, maar ook doordat bestuurders van andere politieke kleur steden en ook kleinere gemeenten gingen aanpakken. Er moest immers erg veel worden gebouwd en geëxpandeerd.

Toch kreeg het wethouderssocialisme een nieuwe impuls in de stadsvernieuwing in de jaren zeventig. Die vond, tot ongeveer 2000 een follow up in wat ‘stedelijke vernieuwing’ ging heten. Daarbij werden niet alleen meer woonbuurten hersteld en opgeknapt, maar werden hele stadsdelen overhoop gehaald. Noodzakelijk, want het ging vaak om verkommerde industriegebieden even buiten het oude stadscentrum, zoals bij voorbeeld in ’s Hertogenbosch, Amersfoort, Deventer en Maastricht. Soms ging het om het stadscentrum zelf, zoals in Utrecht, Groningen, Eindhoven en Den Haag. Rotterdam begon zelfs aan een soort tweede naoorlogse wederopbouw.

Totdat in 1990 de eerste klap kwam met zware verliezen bij de raadsverkiezingen, waarvan de PvdA zich slechts met moeite herstelde en waarvan zij te weinig bleek te hebben geleerd, toen het politieke herstel daadwerkelijk kwam, in 2006. In dat jaar werd zij niet alleen de grootste partij in de gemeente, maar door het verval van de christen-democratie ongeveer de enige grote partij. Het leken weer gouden tijden voor het wethouderssocialisme.

Wat niet was geleerd, dankzij decennia van politieke onmisbaarheid in het gemeentebestuur, was dat de dominante stijl van de PvdA andere partijen op de zenuwen was gaan werken. Haar gemeentebestuurders werden een zelfingenomen en weinig responsief establishment, waaraan ook inwoners een onmiskenbare hekel begonnen te krijgen. De Partij van de Arbeid bleek niet in staat tot een vorm van bestuur die zelfbewuste inwoners bij ruimtelijke en sociale plannen serieus betrok.

De reactie kwam in 2010, na vier jaar nieuwe arrogantie. De PvdA verloor dramatisch en andere partijen, D66 en ‘lokalo’s’ voorop, begonnen in diverse steden zonder PvdA de stad te besturen, zoals in Arnhem en Leiden of Breda. Nog net wisten de allergrootste steden aan dit lot te ontsnappen, maar ook die hebben er nu aan moeten geloven. In Amsterdam, Rotterdam en Den Haag is de PvdA niet alleen niet meer de grootste, maar ook haar dominantie is voorbij.

Betekent dit ook het einde van alle wethouderssocialisme? Het zou kunnen, zeker als de PvdA niet in staat is zichzelf grondig te hervormen, zoals zij dat in de jaren zeventig wel heeft gekund. Nu D66 zo sterk is geworden dringt zich de historische ironie op, dat ooit de SDAP groot werd door leentjebuur te spelen bij links-liberalen. Nu schijnt de beweging er een in omgekeerde richting. Of het ook een blijvende is?



Andere recente columns