Een (bijna) vergeten herdenking

17 januari 2014, column Bert van den Braak

Misschien is vijfhonderdvijftig jaar ook een wat vreemd tijdvak om te herdenken en was er daarom geen brede aandacht voor, maar de Staten-Generaal bestonden op 9 januari toch echt zo lang. De Koninklijke Bibliotheek, www.staten-generaal.nl en het Nijmeegse CPG besteden daar overigens wel aandacht aan. Vijftig jaar geleden vierden de toenmalige Staten-Generaal wel uitgebreid 'hun' vijfhonderd-jarig bestaan. Koningin Juliana kwam op 9 januari 1964 daarvoor naar het Binnenhof. Zij bezocht beide Kamers en nam daar zelfs plaats achter de regeringstafel.

Nu is er, behoudens de naam, tussen de op 9 januari 1464 door Philips de Goede ingestelde Staten-Generaal en onze huidige Staten-Generaal eigenlijk nauwelijks enige overeenkomst. Zoals dat evenmin het geval was met de Staten-Generaal die tijdens de Republiek der Zeven Verenigde Provinciën bestond. De Staten-Generaal in de Bourgondische tijd was een incidenteel door de landsheer bijeengeroepen vergadering van hoofdzakelijk adel en stadsbestuurders, die bijeenkwam in Brussel of Brugge en ook wel in andere Vlaamse steden. De vergadering had voor de landsheer vooral tot doel de belastingheffing en -inning in de gewesten te regelen. Daaraan kwam in 1560 overigens weer een einde, want sindsdien waren er geen vergaderingen meer van de Staten-Generaal.

Ten tijde van de Opstand kreeg de Staten-Generaal een andere positie en samenstelling. De opstandige gewesten besloten in november 1576 dat zij zelfstandig zouden gaan vergaderen. Op 21 januari 1579 kwam met de Unie van Utrecht de Statenbond van de zeven verenigde provinciën tot stand. Nadat tevergeefs was getracht de soevereiniteit in handen van een vorst te leggen (de hertog van Anjou werd als zodanig in 1581 aangesteld, maar hij vertrok in 1584), trok de Staten-Generaal die soevereiniteit naar zichzelf toe. Vanaf 1585 werd aan het Haagse Binnenhof vergaderd (vanaf 1697 in de Trêveszaal) en de gedeputeerden werden 'Hare Hoogmogende Heren'.

Een gezelschap van zeven vertegenwoordigers van zelfstandige gewesten bestuurde, wat voortaan werd genoemd 'de Generaliteit'. De gewesten stuurden diplomatieke delegaties naar Den Haag (Holland was als machtigste gewest uiteraard al in Den Haag aanwezig) en met één stem per provincie werden in gezamenlijkheid besluiten genomen. Het bestuur betrof alleen zaken die betrekking hadden op de Generaliteit. Tot 1648 was dat allereerst de strijd tegen Spanje, maar daarnaast met name ook de buitenlandse betrekkingen en de financiën. De Staten-Generaal is in die zin een klein beetje te vergelijken met de Europese Raad van de EU, al hebben daarin regeringsleiders zitting. De vergaderingen van de Staten van Holland in de fraaie vergaderzaal waar nu de Eerste Kamer bijeenkomt, waren overigens minstens zo belangrijk als die van de Staten-Generaal.

De Staten-Generaal bestond permanent en vergaderde zeer frequent. Als regel was unanimiteit vereist om tot besluiten te komen, maar in de praktijk was daarvan niet altijd sprake. Bovendien speelden ook commissies (besognes) een belangrijke rol. Voor de Staten-Generaal golden wel de beginselen van last en ruggespraak. De delegaties uit de gewesten kregen een opdracht (last) voor de besprekingen en keerden terug naar hun gewest als nader overleg (ruggespraak) gewenst was. Dat kwam de vlotte besluitvorming uiteraard niet ten goede. Een belangrijke rol was verder weggelegd voor de stadhouder (voor zover er geen stadhouderloos tijdperk was). Formeel was hij in dienst van de Staten-Generaal. Hij trad op als adviseur. Vanwege het prestige van het Huis van Oranje en de militaire positie, had de stadhouder een belangrijke vinger in de pap, met name door zijn invloed op benoemingen.

Pogingen van met name de Hollandse staatsman Simon van Slingelandt om de besluitvorming te verspoelen en om daarbij ook de financiën van de Generaliteit beter te regelen, mislukten in 1716. Mede daardoor zou het staatsbestel in de loop van de achttiende eeuw steeds verder vastlopen, tot het in 1795 geheel ten onder ging.

De Staten-Generaal keerde in mei 1814 terug, maar feitelijk alleen via de (historische) naam. Het principe van last en ruggespraak werd verlaten en de voortaan gekozen afgevaardigden vertegenwoordigden het gehele volk. In 1815 vond er na de vereniging met de Zuidelijke Nederlanden een splitsing plaats in twee Kamers en hebben we daarom een Tweede en Eerste Kamer der Staten-Generaal. Het was vooral aan Van Hogendorp te danken dat de naam gehandhaafd bleef. Daarmee onderstreepte hij dat er in 1814 sprake was van herstel van de 'gelukkige' tijden van keizer Karel de vijfde. 'Vertegenwoordigend Lichaam', de naam van het parlement uit de Bataafse tijd, was eigenlijk een betere naam geweest.




Andere recente columns