Al te trage justitie
De Wet ministeriële verantwoordelijkheid regelt sinds 1855 wat er moet gebeuren als een minister of lid van een der beide Kamers der Staten-Generaal wordt verdacht van een ambtsmisdrijf. Een aanklacht kan worden geformuleerd bij Koninklijk Besluit dan wel door de Tweede Kamer. Als regering of Tweede Kamer daartoe besluiten, dan dient de procureur-generaal bij de Hoge Raad tot vervolging over te gaan; de Hoge Raad wijst uiteindelijk het vonnis. In de wandeling heet dit een forum previligiatum: dat wil zeggen dat ministers en Kamerleden niet voor ambtsmisdrijven kunnen worden vervolgd door de gewone justitie-autoriteiten. Als zij zich echter aan gewone delicten schuldig maken (rijden onder invloed, bij voorbeeld) dan worden zij vervolgd zoals iedere staatsburger.
Dat de wet nooit is gebruikt, komt omdat het heel wat gemakkelijker is om een minister te verwijderen door middel van een parlementaire motie van wantrouwen, dan door de tamelijk ingewikkelde strafprocedure van de Wet MV. Het afbreukrisico voor regering en Tweede Kamer is bovendien groot, want als de Hoge Raad besluit tot vrijspraak, wordt het prestige van de beschuldigende instantie zwaar beschadigd.
Toch is het relevant naar deze wet te kijken, omdat zij bepaalt dat indien de Tweede Kamer onderzoek verricht naar de feiten alvorens zij besluit tot vervolging, zij binnen drie maanden haar conclusies moet trekken (Wet MV, art.16 lid 1). Die tijd is kort, in aanmerking genomen dat de Kamer een nauwkeurige omschrijving van de belastende feiten moet leveren. Die tijd was ook in 1855 al kort. Toch werd zij aangehouden, om te verhinderen dat om politieke redenen vertragingstactieken zouden worden toegepast.
Daarnaast gold, dat de enkele beschuldiging aan de betrokken ambtsdrager al zware schade aan eer en goede naam zou toebrengen. Het leed mocht niet langer duren dan strikt noodzakelijk. Hoe eerder een uitspraak, hoe beter voor de eer van betrokkene en het gezag van het openbare ambt. Daarbij moest – en moet nog steeds – in aanmerking worden genomen dat de enkele beschuldiging van een publieke ambtsdrager zijn positie al onmogelijk maakt. Voor hem geldt wel formeel maar niet materieel de ‘praesumptio innocentiae’: de veronderstelling dat iemand onschuldig is totdat de rechter de feiten bewezen acht.
In essentie is er sedert 1855 niets veranderd. Voor iedereen geldt de onschuldpresumptie behalve voor de politieke ambtsdrager, of hij nu Kamerlid is dan wel minister of wethouder. De beschuldiging is genoeg om hem het werk onmogelijk te maken. De publiciteit stort zich erop en verklaart de ambtsdrager bij voorbaat schuldig; ontneemt hem door alle publiciteit zijn eer en goede naam. Erger is trouwens dat ook deskundigen die geacht worden van integriteitsvragen verstand te hebben, in de media weinig boodschap blijken te hebben aan de onschuldpresumptie. (Over integriteit gesproken…)
Voor niet-nationale politici geldt geen forum previligiatum en dus moet daar het OM aanstonds in de benen als er van beschuldiging sprake is. Het is misschien wat veel gevergd om ook bij zulke vervolging uit te gaan van een termijn van maximaal drie maanden. Maar veel langer zou de termijn toch niet mogen worden genomen. Een publieke ambtsdrager langer dan een half jaar laten ‘bungelen’ is eigenlijk niet toelaatbaar. Zolang niet duidelijk is of hij schuldig is, kan hij in het openbare ambt al helemaal niets en is het onevenredig moeilijk daarbuiten emplooi te vinden. Het zou bovendien niet voor het eerst zijn als het OM in zaken als deze mis tast.
Helaas neemt het OM ruim de tijd. Bij een paar corruptiebeschuldigingen heeft het drie jaar nodig gehad. In de zaak tegen oud-wethouder Van Rey is er sinds zijn aanhouding al meer dan een jaar verlopen, zonder dat het OM met een tenlastelegging voor de rechter verscheen. De zaak van de aspirant-burgemeester van Roermond, die waarschijnlijk weinig meer op zijn geweten heeft dan dat hij informatie over de Roermondse vertrouwenscommissie heeft aangehoord, wordt volgende week voor de rechter gebracht, ook meer dan een jaar na dato.
Het OM zal het ongetwijfeld erg druk hebben en misschien wel overbelast zijn. Dat doet niets af aan de wijsheid van de negentiende-eeuwse wetgever, dat in dit soort zaken de vereiste spoed dient te worden betracht. Publieke ambtsdragers zijn strafrechtelijk nu eenmaal onevenredig kwetsbaar.