Peilen of participeren

25 oktober 2013, column Bert van den Braak

Het peilen van meningen lijkt een soort nationale sport geworden, net als het opstellen van ranglijstjes. Dat laatste kan overigens best een aardig 'tijdverdrijf' zijn. Een landelijke dagblad koos recentelijk als belangrijkste invalshoek voor het verslag over de algemene beschouwingen de vraag 'wie was de beste debater?', en het NOS Journaal opende aan de vooravond van Prinsjesdag met de uitkomsten van een opinieonderzoek over het vertrouwen in het kabinetsbeleid.

Zonder nu te beweren dat de uitkomst ervan erg anders zou zijn geweest, was het op zijn minst merkwaardig dat die peiling al was gehouden vóór het volledig bekend worden van de kabinetsplannen. Dat zorgde er in sterke mate voor dat niet de concrete plannen werden beoordeeld, maar vooral het beeld dat over die plannen bestond. In de aanloop van Prinsjesdag werd hier en daar (vooral uiteraard door sommige oppositiepartijen) immers het beeld opgeworpen dat het kabinet de economie 'kapot bezuinigde'. Er moest volgens sommigen minder dan zes miljard extra worden bezuinigd, om daarmee te kunnen investeren. Economen waren het geheel niet eens over de vraag welk bedrag aan bezuinigingen wenselijk was, maar bij de meesten was er wel twijfel aan de effecten van een impuls. De kans was reëel dat een positief effect (groten)deels naar het buitenland zou weglekken. Het verder laten oplopen van het tekort werd door veel deskundigen als onwenselijk beschouwd.

'Kapot bezuinigen' werd evenwel kundig 'geframed'. De smalle basis van het kabinet en de onzekerheid over de vraag voor welke plannen voldoende steun zou zijn te vinden, versterkten bovendien het beeld van een onduidelijke kabinetskoers. Onderhandelingen om voldoende parlementaire steun te krijgen, waren bij de bestaande politieke machtsverhoudingen immers vrijwel onvermijdelijk. Bij het voornemen van het kabinet om te gaan bezuinigen op bijvoorbeeld de zorg en met de aankondiging van nieuwe maatregelen die nadelig zijn voor de koopkracht, was een negatief oordeel over het kabinetsbeleid uiteraard te verwachten. Welk kabinet zou zich in de huidige omstandigheden wel populair weten te maken? Omdat oppositiepartijen hun kruit droog hielden, was een goede afweging tussen kabinetsbeleid en alternatieven tot Prinsjesdag nog niet mogelijk.

Het beeld over het kabinet leek vanaf Prinsjesdag al enigszins te kantelen. 'Kapot bezuinigen' bleek al direct niet overeen te komen met de werkelijkheid. Na de succesvolle onderhandelingen met enkele oppositiepartijen over andere invulling van bezuinigingen, andere koopkrachteffecten en snellere hervormingen, werd de waardering nog wat positiever.

Vraag is bij dit alles: wat is de betekenis van al dat 'gepeil' en welke waarde moeten we daaraan hechten? Moet een kabinet opstappen als uit een peiling blijkt dat minder dan vijftig procent van de ondervraagden weinig of geen vertrouwen heeft? Of leggen we die grens lager (bij twintig, vijfentwintig procent?). Moet een kabinet (of een regeringspartij) zich überhaupt iets aantrekken van peilingen? Had bijvoorbeeld toch maar besloten moeten worden geen zes miljard, maar 'slechts' drie of vier miljard extra te bezuinigen. En hoe zouden de kiezers dat dan weer beoordelen? Misschien was dat wel als 'zwalken' gekenschetst.

Dat met name in de aanloop naar verkiezingen gepeild wordt hoe partijen ervoor staan, is logisch en voor het overige mag uiteraard ieder bureau die dat nuttig vindt peilen zoveel als het wil. Of programma's - en zeker een instituut als het NOS Journaal - daaraan zo'n gewicht moeten toekennen, is iets anders.

Het geven van een mening in een peiling of het rangschikken van personen of gebeurtenissen past veeleer in het toegenomen verschijnsel van de 'toeschouwers-democratie'. Het is gemakkelijk en vrijblijvend en niet meer dan dat. Wie echt ontevreden is over beleidsvoornemens kan zich beter aansluiten bij een politieke partij, bij een vakbond of andere belangenorganisatie, of desnoods (maar dan liefst in groepsverband) de straat op gaan om te demonstreren. Beïnvloeding is immers altijd mogelijk; dat bewees bijvoorbeeld het overleg met de sociale partners. Ook via een actief lidmaatschap van een politieke partij is invloed uitoefenen mogelijk. Een (soms zelfs ontijdige) uitkomst van een opiniepeiling heeft daarentegen geen enkele betekenis.

Nu er veel moet worden bezuinigd, zou je denken dat de middelen van de media beter kunnen worden besteed dan aan het inschakelen van onderzoeksbureaus. We moeten er overigens toch niet aan denken dat we ons echt elke drie maanden zouden moeten uitspreken over de gewenste regeringssamenstelling of het gewenste beleid.



Andere recente columns