SP: oppositie- of antisysteempartij?
Toen de SP in 2006 liefst 25 zetels in de Tweede Kamer behaalde, wisten CDA en PvdA niet hoe gauw zij van de socialisten af moesten komen. Dat, terwijl in elk geval het CDA heel wat minder scrupuleus was, toen in 2002 de LPF de Kamer met 24 zetels overviel of in 2010, toen de PVV met ongeveer hetzelfde aantal zetels de Kamer binnenmarcheerde. De tolerantie ten opzichte van extreme opvattingen en antisysteempartijen is bij het CDA hoogst ongelijk verdeeld.
De PvdA onder Wouter Bos was er in 2006 overigens als de kippen bij om zich achter de brede rug van het CDA te verschuilen en Jan Marijnissen zo spoedig mogelijk de deur te wijzen. Het minste wat er in 2006 had kunnen gebeuren, was een stevig en grondig gesprek met de SP.
Er moet eerlijkheidshalve worden bij gezegd, dat Jan Marijnissen sterk de indruk wist te wekken dat hij het in 2006 allemaal niet echt jammer vond. Hij voelde zich in de oppositie blijkbaar erg op zijn gemak. Dat kon tot geen andere conclusie leiden, dan dat de SP geen afscheid wilde nemen van haar rol als antisysteempartij; als een partij dus, die geen oppositie voert met het oog op toekomstige regeringsdeelname.
Dat viel des te meer op, omdat de SP consequent bezig was geweest op te schuiven in sociaaldemocratische richting. Intussen was zij lokaal uitgegroeid tot een partij die in staat was goed werk te leveren in colleges van B&W. Bewijs daarvan leverde zij in Nijmegen en Heerlen, Oss en… Boxmeer. Daar kwam Emile Roemer vandaan, bekwaam en gerespecteerd wethouder van die gemeente. Zijn leiderschap in de Kamer na dat van Jan Marijnissen – die de PvdA in zijn hart waarschijnlijk als ‘klasseverrader’ is blijven zien – beloofde de weg naar reguliere oppositiepartij voort te zetten. Wie weet, ook tot regeringsdeelname.
Die kwam er niet, noch in 2010 (toen VVD en CDA alleen naar rechts wilden kijken), noch in 2012, toen noch CDA, noch D66 tot welke vorm van samenwerking dan ook bereid waren. Er bleef alleen een coalitie van VVD en PvdA over. De SP bleef mokkend achter, ook omdat de verkiezingsuitslag zo bitter was tegengevallen.
De tweede dreun die de SP opliep, speelde zich op geheel ander terrein af. Het heeft er enige jaren naar uitgezien dat zij materieel de macht in de vakbeweging zou overnemen. Dat leek in elk geval te gebeuren bij de Abvakabo en FNV Bondgenoten. Nadat FNV-voorzitter Agnes Jongerius tamelijk onheus was vermalen door deze grote bonden, leek ook de vakcentrale FNV rijp voor overname door de SP. Dat mislukte: de FNV in hevige crisis ging op zoek naar ‘nieuwe vormen en gedachten’, onder leiding van Jetta Klijnsma; de leden kozen voor het gematigde leiderschap van PvdA-man Ton Heerts. Zijn verkiezing maakte een sociaal akkoord mogelijk met kabinet en werkgevers; een akkoord bovendien, ook met de vakbeweging, in het onderwijs. Alleen de Algemene Onderwijsbond (Aob), ooit overgegaan van de CPN naar de SP, wilde niet meedoen. Zoals de Abvakabo niet dan schoorvoetend aansluit bij het sociaal akkoord. Geen wonder dat de PvdA nu zo vasthoudt aan het sociaal akkoord.
Dat de SP het er moeilijk mee heeft, is te begrijpen. Maar het zou, gegeven deze teleurstellingen, in de rede liggen bij zichzelf te rade te gaan en de keuze te maken voor constructieve oppositie in de Tweede Kamer en voor kritisch meedoen in de vakbeweging. De andere koers is er immers één gebleken die niet tot reële winst leidt.
Die zelfreflectie is, ook voor Emile Roemer, te moeilijk gebleken. Toen de PVV onlangs zijn antisysteemsentiment nog eens in opperste horkerigheid lucht gaf, door al aanstonds aan het begin van de algemene beschouwingen in de Tweede Kamer met een motie van wantrouwen te komen, wist de SP niets beters te doen dan daarmee in te stemmen. Dat zij vervolgens net als de PVV niet aan overleg met de minister van Financiën wilde deelnemen om over het begrotingsbeleid verder te spreken, was daarna geen verrassing meer. Daarmee zette de SP zichzelf in de klem van machteloosheid enerzijds en het verwijt van (links) populisme anderzijds. Een oefening in vergeefsheid.