Excellent en uniek

21 juni 2013, column Bert van den Braak

"Europa is volop in beweging (...) de uitbreiding van de Unie biedt ons kansen voor samenwerking: economisch, maar ook en vooral wetenschappelijk, technologisch en sociaal. Om die kansen optimaal te kunnen benutten is draagvlak nodig en dat komt er niet vanzelf, dat moeten we verdienen. Kennis en inzicht kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan het bouwen van dit draagvlak en het Montesquieu Instituut [MI] gaat ons daarbij helpen. Door systematisch informatie te verzamelen over de parlementaire geschiedenis van de Europese lidstaten. Door de parlementaire culturen van de verschillende landen met elkaar te vergelijken. Door informatie uit te wisselen over de parlementaire democratie en het functioneren van politieke partijen."

Dat zei minister Plasterk op 9 mei 2007 bij de opening van het Montesquieu Instituut. Het instituut slaagde er daarna in om in betrekkelijk korte tijd een uitstekende naam op te bouwen, zowel waar het ging om onderwijs, als om onderzoek en kennisverspreiding. Het MI is echt een kennisnetwerk geworden, zowel nationaal als internationaal. Nationaal werd samenwerking tot stand gebracht tussen instituten van de universiteiten van Maastricht, Nijmegen, Groningen en Leiden, internationaal werd multidisciplinair onderzoek gestimuleerd en samenwerking bevorderd. In zijn openingsspeech van de MI-zomerconferentie 2011, nog geen vijf jaar na de oprichting, noemde minister Donner het MI al, met rede, een gerenommeerd instituut.

De prestaties die het MI in ruim zes jaar leverde zijn op zijn minst bijzonder (om niet te zeggen 'buitengewoon') en het instituut is in veel opzichten uniek. Er werd op internationaal vlak onderzoek verricht, er werden conferenties en vele succesvolle publieksdebatten georganiseerd, opleidingen verzorgd voor zowel wetenschappers als 'professionals' (onder wie Kamerleden) en er werd kennis op een toegankelijke wijze aan de samenleving ter beschikking gesteld (gevaloriseerd), onder meer door publicatie van nationale en internationale studies, maar ook de door de digitale nieuwsbrief 'De Hofvijver'. De minister van OCW overweegt de subsidie te stoppen en geeft daarvoor als reden op dat het instituut juist niet 'excellent' is en niet 'uniek'. En dat is zacht gezegd een merkwaardig argument.

Er is begrip op te brengen voor de moeilijke budgettaire situatie van de overheid. Vraag is echter of deze bezuinigingen op termijn niet het tegendeel opleveren van wat wordt beoogd? Met de subsidiestop komen immers eerdere investeringen - mede met overheidsgeld - in gevaar en wordt een goed voorbeeld van interdisciplinaire en interuniversitiare samenwerking afgebroken.

Samenwerking en initiatieven komen daarmee onder druk te staan of worden onmogelijk en realisering van de in 2007 nog zo prominent naar voren gebrachte doelstellingen staan ernstig op de tocht. Minister Plasterk zei toen: "In alle bescheidenheid vind ik het voor de hand liggen dat ons land een leidende rol zal gaan spelen in de geschiedschrijving van het Europese parlement en in de vergelijkende beschrijving van de parlementen van de EU-landen." Hij wees tevens op het hoge peil waarop in ons land geesteswetenschappen staan. Maar als de overheid dat vindt - en het tegendeel daarvan is niet gebleken - dat moet zij dat wel financieel blijven ondersteunen en stimuleren.

Dat alles geldt temeer daar ook één van de partners in het MI, het Centrum voor Parlementaire Geschiedenis (CPG), ernstig in zijn bestaan wordt bedreigd. Van dat Nijmeegse instituut kan onbetwist worden gesteld dat het uniek is, want geen ander instituut draagt zo direct bij aan de Nederlandse parlementaire geschiedschrijving en heeft op dat gebied zulke gekwalificeerde wetenschappers in huis. Een keur aan publicaties, vele bijdragen aan debatten, adviezen aan het parlement en informatie aan een breed publiek getuigen daarvan. Bovendien is het CPG spil in een internationaal samenwerkingsverband van onderzoekscentra. Niet voor niets komen diverse auteurs van het in voorbereiding zijnde Gedenkboek 200 jaar Tweede Kamer uit de 'Nijmeegse school'. En het kan toch niet zo zijn, dat we de parlementaire geschiedschrijving na het kabinet-De Jong laten ophouden?

Met de beide bezuinigingsmaatregelen dreigt het gehele land, maar zeker 'Den Haag' aan collectief geheugen te verliezen, verdwijnt een belangrijke schakel tussen wetenschap, intermediairs en burgers, en wordt gebroken met Europese (internationale) oriëntatie van onderzoek naar het functioneren van instellingen en van de democratie. En dat in een tijd waarin die democratische instellingen meer dan ooit onder druk staan, het onbegrip over met name de Europese samenwerking is toegenomen en juist het parlement zelf aan geheugen verliest.

De forse impuls die in 2007 met de vorming van het Montesquieu Instituut werd gegeven aan het onderzoek van de Europese parlementaire geschiedenis en "waarmee een wens van de Nederlandse wetenschappelijke wereld" in vervulling ging (om de minister nog eens te citeren), mag natuurlijk niet te niet worden gedaan. Dat zou in meerdere opzichten kapitaalsvernietiging zijn. Gelukkig hebben we onze parlementariërs nog om dit te voorkomen.



Andere recente columns