Monarchie als dubbele duobaan

26 april 2013, column Bert van den Braak

Sinds juni 1806 is ons land een monarchie. In dat regeersysteem was echter slechts tot november 1848 sprake van een feitelijk alleenheersende (regerende) vorst. De vorst regeerde sinds 1814 'constitutioneel'. Hij moest samenwerken met een parlement, dat bijvoorbeeld 'zijn' wetgeving kon tegenhouden en 'zijn' begrotingen kon afkeuren. Door de bepaling in de Grondwet van 1848 dat de ministers verantwoordelijk zijn, verloor de Koning zijn regeermacht. Dat bevestigde vooral een ontwikkeling die al tien jaar daarvoor was ingezet. Opneming in de Grondwet van de strafrechtelijke ministeriële verantwoordelijkheid en introductie van het contraseign in 1840 was daarbij al een belangrijke - vaak onderschatte - stap geweest.

Na 1848 kostte het weliswaar voor koning en politici nog enige tijd om de in dat jaar ingevoerde regel 'de koning is onschendbaar, de ministers zijn verantwoordelijk' volledig te doorgronden, maar dat doet aan de formele betekenis daarvan op zichzelf niets af. Dat het nog tot de Grondwetsherziening van 1983 duurde vooraleer dit principe goed in de verdere tekst van de Grondwet werd uitgewerkt, is nog iets anders. Sommigen stellen om die reden dat de Koning pas sinds 1983 in de regering is gekomen, maar zij lijken dan over het hoofd te zien dat alle eerdere versies van de Grondwet een paragraaf over 'de macht van de Koning' kenden. Een hoofdstuk dat de Koning nog als de formele regering (en daarmee als staatshoofd) aanduidde.

In 1983 werd eindelijk vastgelegd wat al in 1848 regel is: we hebben geen (alleen) regerende vorst (monarch) en we zijn in die zin ook geen monarchie meer. Niet de Koning regeert, maar Koning en ministers vormen samen de regering, waarbij de ministers gezamenlijk het beleid bepalen en de Koning alleen met zijn handtekening wet- en regelgeving en besluiten bevestigt. Je zou kunnen zeggen dat regeren al in 1848 een duobaan is geworden van Koning en (het collectief van de) ministers. Hoe dat zo is gekomen is overigens te lezen in het fraaie, lijvige handboek dat deze week verscheen over de eerste honderdvijftig jaar van onze parlementaire geschiedenis*.

Als er al sprake was van 'sturing' door de Koning in de kabinetsformaties (tot dit jaar), dan moet worden bedacht dat ook dat formatieproces onder de ministeriële verantwoordelijkheid viel. Sinds 1848 heeft het Koningschap daarmee alleen een symbolische functie. De door sommigen van zijn tijdgenoten bekritiseerde uitspraak van Sam van Houten uit 1884 dat de Kroon veeleer een ornament van het Staatsbestel was dan het fundament, was feitelijk juist.

In de wat badinerende uitspraak van prins Claus dat 'linten knippen' de core business is van het koningschap, zit eveneens een flinke kern van waarheid. Terecht merkte Willem-Alexander recentelijk op dat daaraan niettemin een verderstrekkende inhoud kan worden gegeven. Aanwezigheid van de koning of van andere leden van het koninklijk huis geeft aan iedere bijeenkomst per definitie een bijzonder karakter.

Door de invulling die vorstinnen vanaf 1898 aan het koningschap gaven, heeft het begrip 'ornament' een bredere betekenis gekregen. Onze aanstaande koning ziet zichzelf, net als zijn moeder (en grootmoeder), vooral als 'dienaar'. Hij wil zich dienstbaar opstellen door samenbindend, vertegenwoordigend en aanmoedigend te zijn. In een samenleving die gekenmerkt wordt door tegenstellingen, heftige debatten en individualisme is dat een nuttige rol. Dat een goede vertegenwoordiging in het buitenland eveneens belangrijk is (niet het minst in economische zin), staat buiten kijf.

Zoals de afgelopen jaren vooral Willem-Alexander en Máxima koningin Beatrix bijstonden in haar dienstbare rol, zo zal koningin Máxima straks koning Willem-Alexander bijstaan. En hoewel hij benadrukte dat er formeel geen sprake is van een duobaan, is dat praktisch gezien natuurlijk wel het geval. Het koningschap heeft betekenis door dienstbaar te zijn aan de samenleving en wat dat betreft zullen Koning en koningin een gelijke rol vervullen. Het is verheugend dat ook koningin Beatrix, zij het dan als prinses, in dat opzicht in beeld blijft.

Als de Koning aan die beide duobanen (deel van de regering en samen met de koningin dienaar van de samenleving) dezelfde inhoud weet te geven als zijn voorgangers dan kunnen we ons daarover alleen maar verheugen. Er is overigens geen enkele reden om daaraan te twijfelen.

*) J.Th.J. van den Berg en J.J. Vis, De Eerste Honderdvijftig jaar. Parlementaire geschiedenis van Nederland, 1796-1946 (Amsterdam, 2013)



Andere recente columns