Geen fundament of ornament, wel een (ver)bindende factor
Wat de beste staatsvorm voor een land is, staat niet per definitie vast. Het hangt af van omstandigheden en historische ontwikkelingen. Tegen de monarchie, zelfs als die is ingebed in een democratisch constitutioneel bestel, zijn op zichzelf zeker bezwaren aan te voeren. Een parlementaire republiek, met een gekozen ceremoniële president kan strikt genomen als democratischer worden beschouwd dan een erfelijke monarchie. Aan beide staatsvormen zitten evenwel voor- en nadelen.
De rol van de Koning is in twee eeuwen sterk geëvolueerd. Tot 1848 was de vorst inderdaad monarch (alleenheerser), zij het dat hij was gebonden aan de Grondwet en er al vanaf 1840 sprake was van medeondertekening van wetten door ministers. Willem III, die in 1849 aantrad onder het in 1848 tot stand gekomen Thorbeckiaanse bestel, moest - net als veel politici - wennen aan de regel 'de Koning regeert, de ministers zijn verantwoordelijk'. Dat gebeurde uiteindelijk wel, al was dat deels omdat Willem III zijn interesse in 'regeren' verloor.
In januari 1865 schreef Gidsredacteur Conrad Busken Huet terecht: "Men moge het beklagen of er in roemen, Nederland is feitelijk sedert 1848 eene demokratische republiek met een vorst uit het Huis van Oranje tot erfelijk voorzitter". Anders dan in een republiek waar de president óf is verbonden aan een politieke partij óf in letterlijke zin 'kleurloos' is, staat ons 'staatshoofd' (wat een nogal misleidende term is) werkelijk boven de partijen.
De liberaal Sam van Houten merkte in 1884 op dat het koningschap niet veel meer was dan een ornament en zeker geen fundament van het staatsbestel. De katholieke voorman Herman Schaepman kapittelde hem toen daarover. Hij stelde dat het koningschap 'sluitsteen' was in een gewelf, en daarmee tegelijkertijd sieraad en constructief element dat het gehele bouwwerk tezamen hield.
Feitelijk kan worden geconstateerd dat Van Houten steeds meer gelijk heeft gekregen: het koningschap heeft staatkundig slechts een beperkte betekenis, zeker nu vorig jaar die rol door de nieuwe formatieprocedure nog verder werd beperkt. Er is bovendien geen enkele reden om zenuwachtig te worden over een Koning die mogelijk wel eens zou kunnen weigeren om een democratisch tot stand gekomen wet te ondertekenen. Ook hoeven we ons toch echt niet druk te maken over het feit dat de Koning eens in de pakweg tien jaar een feestelijke plechtigheid van de Raad van State in persoon voorzit.
Dat met het verdwijnen van het koningschap ons gehele staatsbestel niet ineenvalt, bevestigt vooral dat een discussie over het staatsbestel onnodig is. Zeker, er zijn voorbeelden te over van democratische landen, die prima functioneren met een (gekozen) ceremoniële president. Zij hebben echter geen 'Huis van Oranje'. En het Koningschap heeft inmiddels een andere, en zeker niet onbelangrijker functie gekregen: die van (ver)bindende factor. Daarvoor is een boven de partijen staande, goed opgeleide vorst(in) beter geschikt, dan een eens in de vier of vijf jaar gekozen politicus, rechter, hoogleraar of wellicht televisiepersoonlijkheid (want dat wordt het).
Het Koningschap is er en is poliiek gezien feitelijk onomstreden. Vanuit dat gegeven, mogen wij hopen dat ook in de toekomst aan die functie op dezelfde voortreffelijke wijze invulling zal worden gegeven als door onze koningin is gebeurd. Waar is dat opvolging feitelijk het zwakste punt is van het erfelijke koningschap: er moet steeds een opvolger zijn die goed voor haar of zijn taak is berekend. Gezien de beperkte staatkundige functie zou een minder goed functionerende vorst(in) overigens op zich geen enorm probleem zijn (denk aan Willem III). Het feit dat voorgangers van Beatrix, de koninginnen Wilhelmina en Juliana, goede invulling gaven aan het Koningschap, is geen garantie dat dit door de toekomstige vorsten en vorstinnen ook zal gebeuren. Enig vertrouwen mogen we daaruit echter wel putten.
Vooralsnog hoeven we ons voor wat de toekomst betreft geen zorgen te maken. Koningin Beatrix heeft door haar grote plichtsbesef, professionaliteit, waardigheid en betrokkenheid op de best denkbare wijze invulling gegeven aan het Koningschap. Dat liet zij zien op momenten van nationale vreugde en van nationale treurnis, maar ook bij staatsbezoeken en ontvangsten van (buitenlandse) gasten. Meer nog en vaker deed zij dat bij gewone ontmoetingen in het maatschappelijke en culturele leven. Daarvoor verdient zij van iedereen respect en waardering en die waardering bleek ook bij haar aangekondigde aftreden.
Voor elke staatsvorm geldt dat niet het abstracte model, maar de wijze waarop daaraan invulling wordt gegeven, het belangrijkste is.