De langstzittende Kamervoorzitter
Het feit dat vijftig jaar geleden, op 13 januari 1963, Mr. L.G. Kortenhorst, overleed is een goede aanleiding om een beschouwing aan hem en zijn voorzitterschap te wijden. Kortenhorst is met vijftien jaar nog altijd de langstzittende Kamerpresident.
Mr. Leonardus Gerardus ('Rad') Kortenhorst werd op 12 november 1886 in Weesp geboren als zoon van een huisarts. Zoals gebruikelijk voor telgen van gegoede katholieke families uit Amsterdam en omgeving ging hij naar het Ignatiuscollege in de hoofdstad. Daarna studeerde hij rechten aan de Gemeente-universiteit van Amsterdam, een studie die hij voltooide met een proefschrift (toentertijd een verplichting om een studie af te ronden) over 'de bevoegdheid van de rechter om ongestraft te laten'. Na een korte periode juridisch verslaggever van De Telegraaf te zijn geweest, werd hij advocaat in Amsterdam. Hij werkte aanvankelijk op het advocatenkantoor van de latere katholieke voorman Goseling. In 1915 werd Kortenhorst tevens secretaris van de Rooms-Katholieke Werkgeversorganisatie. Dat laatste was in 1925 goed voor een 'kwaliteitszetel' in de RKSP-Tweede Kamerfractie.
In de Tweede Kamer werd Kortenhorst op basis van zijn achtergrond woordvoerder handelspolitiek en justitie-aangelegenheden. Uit het feit dat hij in 1936 tweede secretaris van de fractie werd, kan worden afgeleid dat hij geleidelijk een zekere positie had opgebouwd in de fractie. Naast het Kamerlidmaatschap vervulde hij vele functies op het grensvlak van bedrijfsleven en politiek. Sinds zijn Kamerlidmaatschap was hij verder verbonden aan een Haags advocatenkantoor en hij combineerde de advocatuur met het Kamerwerk.
Na de bevrijding werd Kortenhorst secretaris van de KVP-fractie en toen Kamervoorzitter Van Schaik in augustus 1948 vicepremier werd, koos de Tweede Kamer hem als opvolger. Het feit dat hij als advocaat optrad van de van collaboratie beschuldigde industrieel Pieter Menten, leidde wel tot kritiek, maar was daarvoor geen beletsel. Zijn eerdere woordvoerderschap bij debatten over de perszuivering, waren al reden geweest voor aantijgingen van rechtse sympathieën. In de jaren dertig was hij overigens een uitgesproken tegenstander van het nationaal-socialisme.
Tijdens zijn Kamervoorzitterschap streefde hij naar levendige debatten en naar modernisering van de werkwijze van de Kamer. In 1953 werd bij dat laatste een belangrijke stap gezet door verdere doorvoering van het commissiestelsel, terwijl media (radio, later televisie) mogelijkheden kregen om debatten te verslaan. Hoewel communisten enkele keren voor verstoring van de vergadering zorgden - de communist Wagenaar moest bijvoorbeeld met politiemacht worden verwijderd - groeide er zelfs tussen hen en Kortenhorst een zekere (wederzijdse) waardering.
Opvallend was zijn rol tijdens de (tussentijdse) kabinetscrisis van 1955, toen hij als Kamervoorzitter in andere zin adviseerde dan zijn 'eigen' fractievoorzitter Romme. Kortenhorst zag meer kansen voor een lijmpoging dan Romme, die leek aan te sturen op een breuk met de PvdA. In de KVP kwam er de nodige kritiek op zijn rol. Minstens zo opmerkelijk was de rol die hij in december 1958 speelde, toen tegen de zin van zowel het gevallen kabinet als voormalige regeringsfractie PvdA afhandeling van belastingvoorstellen werd doorgezet. Voor PvdA en CPN was dat reden om obstructie te plegen door de vergaderzaal te verlaten.
In maart 1959 was dit gebeuren in 1958 voor de PvdA reden om bij het opstellen van de voordracht voor het Kamervoorzitterschap niet langer op Kortenhorst te stemmen. Dat hij zo'n politiek gebaar kon scheiden van persoonlijke relaties bleek toen hij na die Kamervergadering het PvdA-Kamerlid Nederhorst op zijn voormalige dispuut tegenkwam en toen de woorden sprak: "Gerard, sans rancunes". De PvdA-fractie herhaalde haar protest overigens nog twee keer, maar de sportiviteit van Kortenhorst droeg er ongetwijfeld aan bij dat er vanaf 1961 weer ruime steun was voor voortzetting van zijn Voorzitterschap.
De dagbladen besteedden uitgebreid aandacht aan zijn overlijden en in de talrijke beschouwingen waren er waarderende woorden. Geprezen werden zijn soepelheid, werkkracht, opgewektheid en representatieve waardigheid. Kortenhorst leek in 1963 als Kamervoorzitter meer een 'nationale' figuur dan Kamervoorzitters in onze tijd. En dat bij nog slechts in opkomst zijnde visuele media. Uiteraard hing dat samen met de lengte van zijn Voorzitterschap, maar het zegt ook iets over de aanzien van het ambt en van de politiek in het algemeen. Aan de Kamervoorzitter worden hoge eisen gesteld en goede vervulling ervan strekt tot eer van de hele Kamer.