Onveranderd een politiek orgaan
Oud-PvdA-fractievoorzitter in de Eerste Kamer Han Noten verlaat binnenkort de Senaat. Primair is dat vanwege het aanvaarden van een andere functie. Hij koppelde zijn aankondiging evenwel ook aan bezwaren tegen het toegenomen politieke karakter van de Eerste Kamer. Nu de politieke verhoudingen instabieler zijn dan pakweg tien jaar geleden, zijn conflicten tussen beide Kamers volgens hem steeds waarschijnlijker. Hij heeft wat dat laatste betreft zeker een punt.
Vraag is echter of dat te maken heeft met een sterker politiek profiel dan in het verleden. Voor die stelling is geen enkel bewijs. In het verleden nam de Eerste Kamer bijvoorbeeld meer dan eens wetsvoorstellen aan, waartegen bij de meerderheid grote bezwaren bestonden. Voorbeelden waren de doorstromingswet HBO-WO in 1986, een herziening van de Vreemdelingenwet in 1993, de privatisering van de Ziektewet in 1996 en de Wet herstructurering varkenshouderij in 1998. In 2006 stemde de PvdA-Eerste Kamerfractie (inclusief het lid Noten) vóór de Wet inburgering ondanks tijdens de behandeling door die fractie geuite principiële en praktische bezwaren; bezwaren die spoedig juist bleken te zijn. In al die gevallen lagen aan die voorstem politieke redenen ten grondslag. Soms was er druk geweest vanuit het kabinet en soms speelden externe factoren een rol. Bij de voorstem van de PvdA in 2006 voor de Wet inburgering speelde mee dat een tegenstem ongetwijfeld was uitgelegd als bewijs voor een (te) 'softe' houding tegenover nieuwkomers en immigratie.
Uiteraard maken fracties in de Eerste Kamer steeds een politieke afweging en die wijkt als regel niet af van die van de verwante fracties in de Tweede Kamer. Een wet van Meden en Perzen is dat echter niet. Juist in die zin is de behandeling in de Senaat van betekenis. En dat is maar goed ook, want anders zou die behandeling een overbodige doublure zijn.
Er zijn allereerst wetsvoorstellen die in de Tweede Kamer worden aangenomen en die door de Eerste Kamer worden verworpen. Dat was tot nu toe altijd omdat enkele (en soms zelfs alle) fracties in de Eerste Kamer anders stemden dan hun geestverwanten aan de overzijde. Het initiatiefwetsvoorstel-Luchtenveld over flitsscheidingen kreeg in de Tweede Kamer brede steun (alleen SGP en ChristenUnie waren tegen). In de Senaat stemde alleen D66 vóór. Het wetsvoorstel over de bestuurlijke boete bij foutparkeren kreeg in de Tweede Kamer steun van onder meer VVD, SGP en CDA, terwijl hun partijgenoten in de Senaat tegenstemden.
Gelukkig voor het huidige kabinet blijken oppositiefracties in de Eerste Kamer zelfs soms vóór een wetsvoorstel te stemmen, terwijl de geestverwanten in de Tweede Kamer nog tegen waren. Bij het wetsvoorstel over afschaffing van de Zalmsnip in 2004 stemden in de Tweede Kamer alleen de regeringsfracties vóór. In de Eerste Kamer sloot de PvdA zich aan bij de voorstemmers. Hetzelfde gebeurde dat jaar bij een wetsvoorstel over aanscherping van de prestatienorm voor de studiefinanciering. Verder was de Tweede Kamerfractie van de VVD in 2009 tegen invoering van de OV-chipkaart voor studenten, terwijl de VVD-Eerste Kamerfractie daarmee instemde.
Het gaat bij dit tegengestelde stemgedrag in een partij om uitzonderingen en soms betreft het slechts een minderheid die anders stemt. Juist de PvdA heeft wat dat betreft een zekere 'traditie'. Zo stemden in 2005 vier PvdA-senatoren tegen de 'Rotterdamwet' (bijzondere maatregelen grootstedelijke problematiek), was het lid Jurgens in 2006 de enige die tegen een wetsvoorstel over verruiming van opsporingsmogelijkheden bij terrorismedreiging stemde en stemden in 2005 drie PvdA'ers, anders dan hun fractiegenoten, vóór een wetsvoorstel over versterking van de positie van deelraden.
Juist die 'afwijkingen' laten echter zien dat steeds sprake is van een politieke afweging. Want een wetsvoorstel is of 'wetstechnisch' onvolmaakt (maar dan zouden toch alle leden tegen moeten stemmen) of daarover valt te twisten. En dat laatste blijkt uiteraard als sommige leden van een fractie vóór en anderen tegen stemmen. Of wetgeving voldoende kwaliteit heeft, is nooit een objectief gegeven. Los daarvan kan ook minder goede wetgeving vanwege politieke redenen als noodzakelijk worden beschouwd. Wat bij het eindoordeel over een wetsvoorstel het zwaarst moet wegen, is allereerst een politieke afweging.
Dat daarmee nu - tijdens het kabinet-Rutte II - de kans groter is dat wetsvoorstellen worden verworpen, heeft niets te maken met een sterker politiek profiel van de Senaat. Dat is louter het gevolg van andere politieke verhoudingen. Dat daarmee een latent aanwezig probleem in het Nederlandse staatsbestel - namelijk het ontbreken van een conflictregeling tussen beide Kamers - zichtbaar wordt, is iets anders. Een politiek lichaam is de Senaat altijd geweest.