Kansrijker dan gedacht

28 september 2012, column Bert van den Braak

Het is niet eenvoudig om lessen uit de geschiedenis te trekken. In 1981 hoopte de PvdA geleerd te hebben van de fouten die zij in 1977 had gemaakt. In 1977 overspeelde de PvdA haar hand in de formatie door te lang vast te houden aan (met name) personele eisen. En dat terwijl de onderhandelingen inhoudelijk succesvol waren geweest. In 1981 was de PvdA veel toegeeflijker. Van Agt werd als premier geaccepteerd en partijraad en congres stemden in met het inleveren van (bijna ononderhandelbare) strijdpunten. Een herhaling van 1977 moest tegen iedere prijs worden voorkomen. Dat lukte, maar de regeringsdeelname liep vervolgens uit op een geweldige deceptie. De PvdA had geleerd van fouten uit 1977, maar maakte in 1981 juist daardoor andere, nieuwe fouten.

Toch zijn er natuurlijk best lessen te leren. Een belangrijk altijd geldende les is dat succes alleen verzekerd is als de beoogde partners met elkaar in gesprek gaan met de bereidheid om te geven en nemen. Dat was bijvoorbeeld niet het geval in 2003 toen CDA en PvdA onderhandelden over vorming van een kabinet. Het CDA was toen, na het avontuur met de LPF, het liefst doorgegaan in een centrumrechtse combinatie met de VVD. In de CDA-top (Balkenende, Verhagen, Joop Wijn) bestonden grote twijfels over de bereidheid van de PvdA om het hervormings- en bezuinigingsbeleid voort te zetten. De verkiezingsuitslag dwong tot onderhandelingen. De PvdA van partijleider Wouter Bos was al evenzeer weinig enthousiast. Dat de PvdA bedong dat Frans Leijnse informateur werd, was vooral een uiting van wantrouwen. Na 77 dagen mislukten de moeizame poging. De PvdA voelde zich bedonderd door het CDA en het CDA zag een gebrek aan 'chemie' en vertrouwen.

Bij dat alles was overigens niet onbelangrijk dat er voor het CDA een alternatief was: een combinatie met naast de VVD een derde partner. Partijen moeten zich altijd bewust zijn van troefkaarten die de ander mogelijk achter de hand (kunnen) houden. Dat was in 1977 het geval, toen het CDA altijd nog kon terugvallen op een combinatie met de VVD. En dat was evenzeer in 2003 zo. Ook dat is een les uit vele formaties. Nu lijkt dat alternatief er nauwelijks te zijn. Als het er is, dan is dat alleen via een gekunstelde samenwerking waarbij één van de grote winnaars buitenspel komt te staan.

Hoezeer politieke wil bepalend is bleek in 1994, al waren de omstandigheden toen wel heel anders dan nu. Toen was de PvdA grootste en had partijleider Wim Kok aan prestige gewonnen door zijn rol als minister van Financiën en optreden als partijleider. Verder had de PvdA te maken gehad met een weinig soepel verlopen samenwerking met het CDA, waren tijdens de verkiezingsstrijd van 1994 de verhoudingen met het CDA (ruzie tussen Van Thijn en Hirsch Ballin) op scherp gezet en was er geïnvesteerd in een alternatief met de VVD. Ook VVD'ers (Dijkstal, De Grave, Jorritsma) waren in voor dat alternatief, ook al omdat de ervaringen van de VVD met het CDA in de periode 1986-1989 niet al te positief waren.

De onderhandelingen over Paars in 1994 tussen PvdA, VVD en D66 verliepen niettemin moeizaam, maar uiteindelijk gaf de wil om er uit te komen de doorslag. Tijdens de eerste fase van de formatie leerden Wim Kok en Frits Bolkestein elkaar 'kennen', waardoor Kok op het cruciale moment (toen hij informateur was) de keuze voor de VVD durfde te maken. Toen bleek van beide kanten de bereidheid om er iets van te gaan maken groter dan de inhoudelijke verschillen.

Politieke wil alleen betekent overigens niet dat zaken niet goed moeten worden vastgelegd. In 1982 was er bij CDA en VVD grote bereidheid om een kabinet te vormen dat orde op zaken zou gaan stellen. Bij geen eerder kabinet werden echter zulke hechte afspraken gemaakt over het financieel-economisch beleid als bij het toen gevormde kabinet-Lubbers I. De VVD - zich altijd opwerpend als kampioen van het dualisme - kondigde het strategisch monisme af en partijleider Ed Nijpels en CDA-fractievoorzitter Bert de Vries werden veelvuldige bezoekers van het Torentje.

Ook bij goede wil, kunnen harde afspraken dus wenselijk zijn. Al is het maar, omdat de praktijk leert dat gedurende de rit verhoudingen en sfeer wel eens kunnen veranderen. Sommigen zien de afspraken dan als 'gestold wantrouwen', maar je kunt ook zeggen dat die afspraken een gezamenlijk 'commitment' zijn. Als beide partijen zich daar onvoorwaardelijk achter stellen - ondanks 'de pijn' van ingeleverde programmapunten - dan is daarmee kans op succes aanmerkelijk vergroot.

Uit de geschiedenis is dus te leren dat de aanwezigheid van vertrouwen essentieel is, dat het besef van het ontbreken van een redelijk alternatief de wederzijdse inschikkelijkheid aanmerkelijk vergroot en dat persoonlijke verhoudingen minstens zo belangrijk zijn als programmatische afspraken. In die zin lijken de huidige onderhandelingen kansrijk.



Andere recente columns