Nostalgisch verlangen

16 maart 2012, column Bert van den Braak

De Nijmeegse parlementair historicus Peter van der Heiden betoogde vorige week in dagblad Trouw dat het goed zou zijn als premier Rutte in de voetsporen zou kunnen treden van zijn illustere voorganger Cort van der Linden. Van der Linden wist - zo betoogt Van der Heiden - de tegenstelling tussen links en rechts te overwinnen en partijen te bewegen in gezamenlijkheid problemen op te lossen. Hadden we maar weer zo iemand schreef Van der Heiden. Bij dat pleidooi zijn twee belangrijke kanttekeningen te maken.

Cort van der Linden loodste als minister van Binnenlandse Zaken in 1917 inderdaad bekwaam de grondwetsherziening door het parlement die een einde maakte aan de kiesrecht- en schoolstrijd. Feitelijk was bij de behandeling van de grondwetsherziening van 1887 al geconcludeerd dat overheidssubsidiëring van het bijzonder onderwijs was toegestaan. De kabinetten-Mackay, -Kuyper en -Heemskerk voerden dat nadien ook uit via wetgeving. De Grondwetsherziening van 1917 legde het beginsel van de financiële gelijkstelling tussen openbaar en bijzonder onderwijs definitief vast. In 1913 namen verder de drie liberalen partijen – net als eerder de sociaaldemocraten – het algemeen mannenkiesrecht op in hun gezamenlijke programma. Het door de confessionele partijen voorgestane gezinshoofdenkiesrecht week daarvan niet veel af.

Oplossing van beide kwesties lag dus al in de lijn van eerdere ontwikkelingen en werd bereikt via een politieke deal. Cort van der Linden depolitiseerde de twee problemen en droeg regeling ervan op aan twee staatscommissies. De commissie die een oplossing voor het onderwijs voorbereidde, bestond uit de fractievoorzitters en onderwijswoordvoerders. Dat was toen verder vooral een juridische operatie, waarbij met name CHU-voorman De Savornin Lohman een voorname rol speelde. Het resultaat was het lange artikel 192 uit 1917.

Belangrijk voor de overlevingskansen van het kabinet-Cort van der Linden was de afspraak die alle politieke partijen in het parlement in 1914 bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog maakten. Zij lieten voorlopig alle politieke onderwerpen rusten (de ‘godsvrede’). Politieke risico's moesten zoveel mogelijk vermeden worden. Vandaar ook de verklaring van Troelstra op 3 augustus 1914 dat "in deze ernstige omstandigheden de nationale gedachte de nationale geschillen overheerscht."

Maar laten we dat eens naar onze tijd ‘vertalen’. Dat zou betekenen dat alle partijen, van SP tot PVV, afspreken dat in de resterende kabinetsperiode niet meer wordt gesproken over bijvoorbeeld verhoging van de AOW-leeftijd, beperking van de hypotheekrenteaftrek of de omvang van de bezuinigingen. Alleen onderwerpen in de neutrale sfeer mogen dan, net als in de jaren 1914-1918, nog aan de orde komen. Dat is natuurlijk volstrekt ondenkbaar.

Het kabinet-Cort regeerde in een samenleving zonder moderne media en internet, zonder opiniepeilingen, en met tamelijk volgzame burgers (van wie velen nog geen stemrecht hadden), sterke instituties en duidelijke gezagsverhoudingen. Dat zijn bepaald eenvoudiger omstandigheden om gezamenlijk te besluiten tot een politiek vredesbestand dan de huidige. Bovendien dwingt de Europese verwevenheid ieder kabinet tot het doen van keuzes. Over die keuzes is vanzelfsprekend politieke strijd.

Het kabinet-Cort van der Linden bracht buiten de grondwetsherziening (en de ‘neutrale’ Zuiderzeewet) dan ook geen belangrijke wetgeving tot stand. Door de nog betrekkelijk beperkte overheidsomvang was er bovendien nog nauwelijks sprake van financieel-economisch overheidsbeleid, laat staan dat bezuinigingen van miljarden of zelfs miljoenen aan de orde waren. In beide Kamers leed het kabinet niettemin diverse nederlagen. Van sociale wetgeving kwam niets terecht. Het wetsvoorstel over invoering van het staatspensioen, dat al vóór de godsvrede van 1914 was ingediend, strandde in 1917 in de Eerste Kamer door verzet van de confessionelen.

Dat alles doet niets af aan het prestige van Cort van der Linden als minister-president. Een nostalgisch verlangen naar een nieuwe 'Cort van der Linden' miskent evenwel de veranderingen die in honderd jaar hebben plaatsgevonden en gaat vooral voorbij aan de specifieke omstandigheden van de jaren 1914-1918. De verzuchting van Van der Heiden is misschien begrijpelijk, maar herhaling van de jaren 1914-1918 met een parlement waarin een kabinet een paar jaar zonder politieke strijd kan opereren, is volkomen ondenkbaar.



Andere recente columns