Krampachtige eensgezindheid
De komst van fracties (eind negentiende eeuw) was erop gericht effectiever politiek te kunnen bedrijven in het parlement. Gelijkgezinden konden onderling werkzaamheden verdelen en gezamenlijk tot standpunten en stemgedrag komen.
Bij enkele groeperingen ging fractievorming vooraf aan partijvorming. Zo kenden de Katholieken veel eerder een Kamerclub dan een (landelijke) partij. De binding tussen partij en fractie was soms een strijdpunt. De breuk bij de antirevolutionairen in 1894 was voor een belangrijk deel terug te voeren op de mate van binding van Kamerleden aan het partijprogramma. Kuyper c.s. waren voor een sterke binding, terwijl De Savornin Lohman c.s. daar tegen waren. Zij richtten een vrije-antirevolutionaire groep op, waaruit in 1908 uiteindelijk de CHU ontstond.
Bij die partij (die zichzelf nadrukkelijk als Unie afficheerde) zou verdeeldheid eerder regel dan uitzondering worden. PvdA-voorman Burger vergeleek de CHU wel eens met partrijzen die na een schot alle kanten op vlogen. CHU-voorman Tilanus erkende dit, maar zo zei hij: ze keren wel steeds weer allemaal naar de zelfde plek terug.
Verdeeld stemmen kwam echter in vrijwel alle fracties (de CPN was een uitzondering) geregeld voor, maar de mate waarin verschilde. Bij de sociaaldemocraten en de Katholieken was daar minder sprake van dan bijvoorbeeld bij de ARP. Bij de liberalen kwam het nauwelijks voor.
In de ARP was steeds ruimte voor tegenstanders van uitbreiding van de overheidsrol op sociaal gebied. Eén van hen, Willem Aantjes, stemde bijvoorbeeld tegen de Algemene Bijstandswet en tegen invoering van een sociaal minimum. De ARP stond kandidaten een 'gravamen' (ernstig bezwaar) toe. Net als RKSP en KVP kende de ARP bovendien een vakbondsvleugel, van wie leden van tijd tot tijd afweken van de fractielijn. De ARP'ers Boersma en Van Leeuwen stemden bijvoorbeeld tegen de door het kabinet-De Jong genomen loonmaatregel. Bij de KVP wezen in 1969 vier aan de vakbond gelieerde Kamerleden de Wet op de loonvorming van minister Roolvink af.
Bij de PvdA keerde Scheps zich vaak als eenling tegen de partijlijn inzake Nieuw-Guinea. Hetzelfde gold voor Goedhart waar het ging om het omroepbeleid. Daarnaast kende de PvdA-fractie vrijwel steeds principiële tegenstanders van kernbewapening. Ook tijdens het kabinet-Den Uyl waren er geregeld 'dissidenten' in de PvdA-fractie. Zo stemden in 1975 drie PvdA-leden vóór een motie-Meis (CPN) waarin de loonmaatregel werd afgewezen. Bij de PvdA was het maken van een voorbehoud bij het verkiezingsprogramma mogelijk. Dat gold lange tijd zeker voor 'ethische' kwesties.
Het verschijnsel 'dissident' kwam vooral in de belangstelling tijdens het eerste kabinet-Van Agt. In de CDA-fractie waren toen tien tot vijftien leden die af en toe overwogen om met de oppositie mee te stemmen en dat (deels) soms ook deden. Omdat het kabinet-Van Agt I dankzij steun van DS'70, Boerenpartij, SGP en GPV (samen zes zetels) niet geheel afhankelijk was van de 77 leden van regeringsfracties was er vaak enige ruimte voor dissident stemgedrag. Hoewel het stemgedrag van dissidenten ('loyalisten') geregeld voorkwam, leidde dit uiteindelijk nooit tot problemen. In 1980 overleefde het kabinet, ondanks steun die enkele CDA-leden daaraan gaven, een motie van afkeuring over het niet instellen van een olieboycot jegens het Zuid-Afrikaanse apartheidsbewind.
Dat nam niet weg dat afwijkend stemgedrag vanaf 1982 vooral bij het CDA in sterke mate de kop werd ingedrukt. Dat gebeurde onder meer door in 1983 aan te sturen op het vertrek van de twee standvastigste dissidenten, Scholten en Dijkman. Nadien kwam afwijkend stemgedrag bij het CDA nog nauwelijks voor. Maar ook de PvdA verscherpte de fractiediscipline. Het werd in 2000 dan ook Apostolou zeer kwalijk genomen dat hij - om principiële redenen - tegen het homohuwelijk en de euthanasiewet had gestemd.
Momenteel lijkt afwijkend stemgedrag in de meeste fracties bijna een doodzonde. Nu is dat nog begrijpelijk als dissidenten het voortbestaan van het kabinet in gevaar brengen. Die dreiging kan voor twijfelaars reden - en zelfs een goede reden - zijn om zich toch maar naar de meerderheid te voegen. Is die dreiging er niet, dan is er echter geen reden om krampachtig aan te sturen op unanimiteit. In iedere partij komen verschillende meningen voor en dat mag best tot uiting komen in het stemgedrag van de parlementaire fractie.