Kabinet-Pierson (1897-1901)

Dit liberale kabinet staat bekend als 'het kabinet van sociale rechtvaardigheid'. Het bracht diverse belangrijke wetten tot stand, waarvan de Woningwet, de Ongevallenwet en de Leerplichtwet de bekendste zijn. Kabinetsleider was de hoogleraar en gematigd vooruitstrevende liberaal N.G. Pierson, die eerder minister van Financiën was in het kabinet-Van Tienhoven.

De minister van Buitenlandse Zaken behoorde tot de (conservatieve) oud-liberalen. Alle andere ministers waren vooruitstrevende liberalen. De ministers Goeman Borgesius en Lely bleven als minister ook Tweede Kamerlid.

Het kabinet trad op 27 juli 1897 aan na de verkiezingen van 25 juni en zat de gehele periode uit. Wel 'verloor' het tussentijds de ministers van Marine en Oorlog, die beiden in de Tweede Kamer een nederlaag leden. Het werd op 1 augustus 1901 opgevolgd door het kabinet-Kuyper.

Inhoudsopgave van deze pagina:


1.

Formatie

Hoewel er geen duidelijke meerderheid was, kregen de (vooruitstrevend) liberalen als grootste minderheid het voortouw in de formatie. Dat gebeurde echter pas, nadat de gematigde liberaal R.P. Mees op 5 juli 1897 een opdracht om gezondheidsredenen had geweigerd. Hij adviseerde koningin-regentes Emma de tot Kamerlid gekozen Pierson met de formatie te belasten, wat op 13 juli ook gebeurde.

Röell weigerde om minister te blijven. Van de acht nieuwe ministers kwamen er vier uit de Tweede Kamer. Op 25 juli kwamen de kandidaat-ministers bijeen om een programma op te stellen. Het belangrijkste besluit was dat nog zou worden afgezien van verdere uitbreiding van het kiesrecht.

2.

Data en feiten formatie

3.

Samenstelling kabinet

Buitenlandse Zaken
minister: Mr. W.H. de Beaufort (Oud- of vrije liberalen)

Justitie
minister: Mr. P.W.A. Cort van der Linden (Liberaal, maar partijloos)

Binnenlandse Zaken
minister: Mr. H. Goeman Borgesius (Liberale Unie)

Financiën
minister: Mr. N.G. Pierson (Liberale Unie)

Oorlog
minister a.i.: J.C. Jansen (Liberale Unie) (27 juli 1897 - 31 juli 1897)
minister: K. Eland (Liberale Unie) (31 juli 1897 - 1 april 1901)
minister: A. Kool (Liberale Unie) (1 april 1901 - 1 augustus 1901)

Marine
minister: J.C. Jansen (Liberale Unie) (27 juli 1897 - 21 december 1897)
minister a.i.: K. Eland (Liberale Unie) (22 december 1897 - 12 januari 1898)
minister: Jhr. J.A. Röell (Liberaal, maar partijloos) (12 januari 1898 - 1 augustus 1901)

Waterstaat, Handel en Nijverheid
minister: C. Lely (Liberale Unie)

Koloniën
minister: J.Th. Cremer (Liberale Unie)

4.

Mutaties

Al kort na het optreden van het kabinet trad minister Jansen van Marine af, omdat de Tweede Kamer zijn voorstel voor uitbreiding van de marinevloot afwees.

Minister Eland van Oorlog leed begin 1901 een nederlaag in de Tweede Kamer. De minister kon zich niet verenigen met een amendement-Van Gilse dat er toe zou leiden dat een kortere diensttijd in de wet werd vastgelegd. Toen het amendement inderdaad werdt aangenomen, nam Eland ontslag.

Zijn opvolger, generaal Kool, wist een nieuw voorstel wel door de Kamer te loodsen. Hij deed dat zo bekwaam en overtuigend, dat de wet ten aanzien van de diensttijd zelfs verder ging dan het eerdere wetsvoorstel van Eland.

5.

Bijzonderheden en wetgeving

  • Minister De Beaufort spande zich erg in voor de Haagse Vredesconferentie in 1899. De deelname van het Vaticaan en van de Zuid-Afrikaanse Boerenrepublieken lagen daarbij erg gevoelig. Resultaat van de conferentie was de instelling van een Permanent Hof van Arbitrage.
  • In 1900 verwierp de Eerste Kamer de ontwerp-Ongevallenwet van minister Lely, omdat zij de organisatie te centralistisch achtte. Een tweede ontwerp, waarin meer werd overgelaten aan het bedrijfsleven, haalde het wel.
  • Nederland zond na de Engelse overwinning op de Boeren in Zuid-Afrika een oorlogsschip naar Zuid-Afrika om de president van Transvaal, Paul Kruger, op te halen en naar Europa te brengen.

Belangrijke wetten die het kabinet tot stand bracht, waren:

  • Wet afschaffing plaatsvervanging (1898)

    Door een wijziging van de Militiewet werd de plaatsvervanging bij de militie (remplacering) afgeschaft en de algemene dienstplicht ingevoerd. Het stelsel van loting ter bepaling van wie werkelijk werden opgeroepen, bleef gehandhaafd. Uitgelotenen konden zich echter niet langer tegen betaling laten vervangen bij het vervullen van militaite dienst. Priesters kregen vrijstelling van dienstplicht.

  • afschaffing van de rijkstollen op wegen en vaarwegen en bij bruggen en sluizen (1899)
  • de Leerplichtwet (1900)

    De leerplicht werd bepaald op zes jaar (met beperkt herhalingsonderwijs), maar er werd ontheffing toegestaan voor arbeid in de landbouw, tuinbouw en veenderij.

  • de Woningwet (1900)

    Deze wet bevat bepalingen over de eisen die gemeenten moeten stellen aan het bouwen en herbouwen van woningen, en aan behoorlijke bewoning (gemeentelijke bouw- en woningverordeningen). Verder komen er bepalingen over onbewoonbaarverklaring, ontruiming, sluiting en afbraak van woningen. Geldelijke gemeente- en rijkssteun voor woningverbetering wordt mogelijk. Door aanvulling van de Onteigeningswet kunnen in het belang der volkshuisvesting onteigeningen plaatsvinden.

  • Waterstaatswet 1900, die regels bevatte over het waterstaatsbestuur, over het beheer en onderhoud van waterstaatswerken en over het voorkomen van overstromingen
  • Ongevallenwet (1901)

    Door deze wet kunnen arbeiders en werkgevers zich gezamenlijk verzekeren tegen ongevallen. De werkgevers kunnen daartoe onder toezicht van de Rijksverzekeringsbank bedrijfsverenigingen oprichten of de verzekering overdragen op een particuliere maatschappij.

  • de Gezondheidswet (1901)

    Een wet waarbij een Centrale Gezondheidsraad werd ingesteld, die adviesorgaan van de regering werd en leiding gaf aan het ambtelijk apparaat. Inspecteurs en hoofdinspecteurs werden belast met het toezicht op de naleving van wetten (zoals de Woningwet) en er kwamen plaatselijke gezondheidscommissies.

  • de Kinderwetten (1901)

    Deze wetgeving betrof bepalingen over de mogelijkheid van ontzetting van ouders uit de ouderlijke macht, regeling van de kinderbescherming, de instelling van voogdijraden, straffen en strafrechtpleging van jeugdigen en verlaging van de leeftijd van meerderjarigheid naar 21 jaar.

  • Exploitatie van staatswege van steenkolenmijnen (1901). Hierdoor wordt de winning van kolen in Limburg sterk gestimuleerd.
  • de Militiewet 1901

    Deze wet voerde het kazernestelsel in voor een bij wet bepaald contigent van dienstplichtigen. De oefentijd werd bepaald op 12 maanden, waarvan een deel als 'blijvend gedeelte' ook gedurende de wintermaanden onder de wapenen bleef. Tegelijkertijd kwam er een Wet tot regeling van de landweer en opheffing van de schutterij tot stand.


Bent u als journalist of wetenschapper op zoek naar statistische gegevens over personen uit het biografisch archief, bijvoorbeeld gemiddelde leeftijd, ervaring, herkomst, beroep, m/v of zittingsduur? De redactie van PDC kan deze gegevens onder voorwaarden beschikbaar stellen voor wetenschappelijk onderzoek en journalistieke publicaties. Neem voor meer informatie contact op.

Op bovenstaande tekst en gegevens zijn auteursrechten van PDC van toepassing; overname, in welke vorm dan ook, is zonder expliciete goedkeuring niet toegestaan. Ook de afbeeldingen zijn niet rechtenvrij.