Meerderheidsstelsel
Een meerderheidsstelsel is een kiesstelsel waarin een partij in een gebied (district) een meerderheid moet behalen om zetels te veroveren. Er zijn hierbij twee mogelijkheden: een stelsel waarbij een absolute meerderheid (de helft + 1) moet worden gehaald of een stelsel waarbij een relatieve meerderheid volstaat: de partij die de grootste is in een district krijgt de zetel(s).
Voorbeelden van landen met een meerderheidsstelsel zijn Groot-Brittannië, Frankrijk en de Verenigde Staten.
Contentssopgave van deze pagina:
-
-Bij een meerderheidsstelsel is na de verkiezingen meestal direct duidelijk welke partij (of combinatie van partijen) gaat regeren. Dat geldt overigens vooral in landen met slechts één stemronde. In Groot-Brittannië wisselen Labour en de Conservatives elkaar dan ook af in de regering. In Nederland gold hetzelfde voor confessionelen en liberalen. Het moeizame proces van coalitievorming en kabinetsformatie is meestal niet nodig.
-
-Er is voor de kiezer echt wat te kiezen, want als de partij waarop hij/zij stemt wint, dan gaat die partij ook direct regeren.
-
-In een meerderheidsstelsel zal het aantal partijen in de regel kleiner zijn, omdat kleine partijen veel minder kans hebben om een zetel te halen. Dat maakt de gang van zaken in het parlement overzichtelijker. Overigens kende Nederland onder het meerderheidsstelsel toch relatief veel partijen. Dat kwam omdat voor het behalen van een zetel een absolute meerderheid nodig was. Daarnaast waren er met name in Friesland regionale partijen die allen in die provincie een zetel wisten te behalen.
-
-Kleine(re) partijen hebben weinig kans op een zetel, zelfs al zouden ze landelijk gezien een redelijke aanhang hebben. In Groot-Brittannië geldt dat bijvoorbeeld voor de Liberal Democrats, die wel redelijk veel kiezers hebben, maar slechts in een gering aantal districten een zetel weten te halen. Partijen als SGP, ChristenUnie en Partij voor de Dieren zouden onder een meerderheidsstelsel bij de Tweede Kamerverkiezingen van 2012 waarschijnlijk (nagenoeg) zijn verdwenen.
-
-Kiezers van kleine partijen zullen mogelijk afhaken, omdat stemmen op een kleine(re) partij toch weinig zin heeft: die stemmen gaan immers - anders dan bij de evenredige vertegenwoordiging - allemaal verloren.
-
-De meerderheid kan de minderheid overheersen. Er hoeven geen compromissen te worden gesloten om een meerderheid van het parlement achter een voorstel te krijgen. Tegenstellingen in de samenleving kunnen daardoor groter worden. In Nederland moeten partijen een coalitie sluiten om te kunnen regeren. Daarbij is het sluiten van compromissen onvermijdelijk en die leiden er vaak toe dat tegenstellingen worden afgezwakt.
-
-Door een meerderheidsstelsel kunnen zich na verkiezingen radicale veranderingen voordoen, die soms na de volgende verkiezingen weer ongedaan worden gemaakt. Daardoor kunnen zich voortdurend politieke koerswijzigingen voordoen, wat nadelig is voor de continuïteit. Onder de ene regering kunnen bijvoorbeeld bedrijven worden genationaliseerd, terwijl een volgende dat weer ongedaan maakt.
-
-Een partij kan veel stemmen halen, maar toch geen meerderheid van de zetels krijgen. In Nederland was dat bijvoorbeeld het geval in de jaren 1905 en 1913 toen de christelijke partijen samen veel meer stemmen kregen dan de liberalen. Door de samenwerking van liberalen en socialisten kwamen er desondanks liberale kabinetten.
-
-In sommige districten hebben de verkiezingen nauwelijks betekenis. Zowel Groot-Brittannië nu, als Nederland in het verleden kenden zgn. 'zekere districten'. Dat waren districten waar altijd de kandidaat van dezelfde partij werd gekozen. In Nederland gold dat bijvoorbeeld voor de districten in Brabant en Limburg, waar altijd katholieken werden gekozen. In sommige districten was daarom sprake van enkelvoudige kandidaatstelling en vonden er feitelijk niet eens verkiezingen plaats.
Meer over